Het stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand vertoont ‘ernstig achterstallig onderhoud’. De bekostigingsnormen per zaak zijn achterhaald, en advocaten besteden gemiddeld veel meer tijd aan hun zaken dan zij krijgen vergoed. ‘Het door de regering als redelijk genormeerde jaarinkomen (BBRA-schaal 12, red.) is daardoor binnen het huidige stelsel niet haalbaar,’ aldus de Commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand in het persbericht over het vandaag verschenen rapport.
De commissie had bij de instelling als randvoorwaarde meegekregen dat in te dienen voorstellen niet mogen leiden tot een verhoging van het huidige uitgavenniveau. Een onmogelijke opdracht, schrijft de commissie met zoveel woorden in het persbericht: ‘In het licht van de overige door de opdrachtgever meegegeven randvoorwaarden (punttarief blijft gelijk, norm voor een redelijk inkomen bij 1.200 te vergoeden uren) blijken deze randvoorwaarden niet met elkaar verenigbaar. Dat betekent dat de uitkomsten van het onderzoek de beleidsverantwoordelijken zullen nopen tot het maken van scherpe keuzes.’
Dat advocaten in het stelsel veel meer tijd besteden dan ze krijgen vergoed, heeft diverse redenen. ‘Veel gehoord is dat na de vorige meting van twintig jaar geleden de wet- en regelgeving veel complexer is geworden, waardoor ook rechtszaken veel bewerkelijker zijn geworden. De rechtzoekende is daarnaast veeleisender geworden en ook de overheid zelf zorgt meer dan voorheen voor juridische conflicten. Uit het onderzoek komt naar voren dat de vergoeding voor rechtsbijstand in het personen- en familierecht het meest uit de pas loopt,’ schrijft de commissie.
De commissie doet voorstellen voor de puntentoekenning in de verschillende rechtscategorieën. ‘Daarbij is zoveel mogelijk de gemeten tijdsbesteding omgezet naar forfaitaire punten. In een aantal situaties (bijvoorbeeld echtscheiding) is een uitzondering gemaakt en een van de tijdsmeting afwijkende puntentoekenning voorgesteld. Dit om te bevorderen dat zaken zoveel mogelijk minnelijk – en daarmee in één keer – worden afgehandeld. Via objectiveerbare zaakskenmerken kan het forfaitaire aantal punten worden aangevuld met toeslagen.’
De commissie bestond uit voorzitter mr. H.T. van der Meer (president van het gerechtshof Amsterdam), mr. drs. J.H. Gerritsen (directeur Raad voor Rechtsbijstand), dr. H. Goudriaan (onderzoeker Centraal Bureau voor de Statistiek), mr. W.F. Hendriksen (advocaat te Amsterdam) en drs. J.A.M.H. Leenders (directeur control, bedrijfsvoering en juridische zaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie).
Klik hier voor het hele persbericht