Een oud-cliënt van een Haags advocatenkantoor heeft deels zijn gelijk gehaald bij het Gerechtshof: het kantoor stuurde inderdaad een onredelijk hoge factuur voor de behandeling van een relatief eenvoudige zaak. Verder behoudt de cliënt ondanks een eerdere toezegging tot betaling wel degelijk het recht om op deze beslissing terug te komen, aldus het hof in een arrest van eind juni.
Door Joris Rietbroek
De cliënt cq. appellant in dit hoger beroep wendt zich in maart 2012 tot het advocatenkantoor voor bijstand in een procedure bij de rechtbank Den Haag. De advocaat-stagiaire die hem helpt stuurt een voorschotnota, en na de behandeling meerdere declaraties, die qua hoogte steeds iets oplopen als de cliënt maar niet wil betalen. Hij is namelijk in de veronderstelling dat hij enkel om een comparitie voor de rechtbank heeft gevraagd, wat slechts 500 euro zou kosten.
Uiteindelijk, een half jaar na de zaak, bedraagt de openstaande rekening inclusief behandeling van de zaak bijna 3.000 euro. Het advocatenkantoor stelt dat het niet alleen de comparitie moest waarnemen, maar dat de zaak in zijn geheel behandeld moest worden. De cliënt blijft erbij dat hij met een tweede advocaat van het kantoor zou hebben afgesproken dat alleen de comparitie zou worden waargenomen.
De cliënt stemt uiteindelijk schriftelijk – en morrend – in met betaling omdat de vordering hoger werd, al beklaagt hij zich in de brief wel over ‘de oneigenlijke pressie’ die het advocatenkantoor uitoefent. Als hij toch niet betaalt, start het advocatenkantoor een procedure. De cliënt eist in deze procedure in reconventie een verklaring voor recht dat zijn advocaat niet heeft onderzocht of hij in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en dat hij opzettelijk een te hoge factuur heeft gestuurd.
De rechtbank Den Haag hield de cliënt aan zijn betalingstoezegging en wees alle vorderingen van het advocatenkantoor toe. Andere betalingsafspraken zijn volgens de rechter niet vast komen te staan. Wat betreft de vorderingen in reconventie verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
Recht om te betwisten behouden
In hoger beroep vernietigt het Gerechtshof Den Haag deze uitspraak. Enkele belangrijke van in totaal dertien grieven van de cliënt slagen: ook al heeft hij in een mail geschreven dat hij het openstaande bedrag zal overmaken, dan leidt dit er niet per se toe dat ‘de appellant die declaraties nadien niet meer kan betwisten’.
Daarnaast stelt het hof ‘dat bovengenoemde e-mails van [appellant], in combinatie met de daarmee samenhangende e-mails van [geïntimeerde], niet hebben geleid tot een overeenkomst tussen partijen, inhoudende dat [appellant] de vordering van [geïntimeerde] zal betalen en zal afzien van zijn recht om deze verder nog te betwisten. Het voorgaande betekent dat de e-mails van 21 mei en 10 september 2012 niet tot gevolg hebben dat [appellant] gehouden is de vordering van [geïntimeerde] te voldoen’.
Dat betekent niet dat de appellant de rekening niet hoeft te betalen. Want dat hij er vanuit mocht gaan dat het kantoor enkel de comparitie zou behandelen – de volledige opdrachtbevestiging had hij verder niet bekeken – is volgens het hof onjuist. Uit correspondentie en verklaringen blijkt duidelijk dat het te betalen bedrag van 500 euro wel degelijk een voorschot betrof. Daarbij is het bovendien wel redelijk dat een inhoudelijke voorbespreking en kort overleg met kantoorgenoten worden gedeclareerd.
Extra kosten zonder overleg
De appellant heeft echter wel weer gelijk als hij stelt dat de hoogte van de declaratie van het advocatenkantoor onredelijk is: een ervarener kantoorgenoot van de stagiaire blijkt het dossier eveneens te hebben bestudeerd (à raison de 291,67 euro), terwijl hierover niets met de cliënt was afgesproken. ‘Het lag op de weg van [advocatenkantoor] om, na de betwisting door [appellant], onderbouwd nader te stellen dat zij de werkzaamheden van mr. [V], voor een uurtarief van € 225,-, terecht aan [appellant] in rekening heeft gebracht, maar zij heeft dit nagelaten,’ stelt het hof. De declaratie moet in ieder geval worden verminderd met dit bedrag van 291 euro, plus kantoorkosten en BTW. Ook het bedrag van 225 euro dat het kantoor vordert voor het opstellen van de dagvaarding in de onderhavige zaak valt onder de proceskosten ‘en kan – naar [appellant] terecht heeft aangevoerd – niet apart worden gedeclareerd’.
De rest van de rekening dient de cliënt gewoon te betalen. De verwijten van de appellant dat het kantoor opzettelijk een te hoge rekening stuurde en ten onrechte geen toevoeging had aangevraagd, verwijst het Gerechtshof Den Haag naar de prullenmand. De vordering van het advocatenkantoor is toewijsbaar tot 1.676,80 euro, plus rente sinds 1 oktober 2012. Ook draait hij als grotendeels in het ongelijk gestelde partij op voor de proceskosten in zowel eerste als tweede aanleg.