De ergernis van de rechter geldt zowel het Openbaar Ministerie als de raadsman van een gewezen verdachte: er wordt geprocedeerd over een reiskostenvergoeding van € 2,29. ‘Een geding als dit is bovendien bepaald geen reclame voor de rechtspleging, zeker niet in tijden waarin de magistratuur kampt met capaciteitsproblemen en de advocatuur strijdt voor het behoud van de gefinancierde rechtsbijstand.’
Openbaar Ministerie en verzoeker – een door de politierechter vrijgesproken verdachte van eenvoudige mishandeling – liggen in de clinch over de vergoeding van reiskosten. Het gaat om 2,29 euro. Dat bedrag wordt door de rechter toegewezen, zij met de nodige tegenzin. ‘Het komt de rechtbank zeer onwenselijk voor dat in de toekomst nog vaker wordt geprocedeerd over bedragen zoals hier aan de orde. Verzoeker en Openbaar Ministerie liggen € 2,29 uit elkaar. Het beslechten van dit geschil kost de maatschappij honderden malen dat bedrag.’
De ergernis betreft in de eerste plaats het Openbaar Ministerie, want die geeft geen gevolg aan een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank. ‘De rechtbank merkt op dat het Openbaar Ministerie tegen voornoemde beslissing van 23 januari 2018 geen hoger beroep heeft aangetekend, maar de daarin vervatte lijn van de rechtbank kennelijk ook niet navolgt.’
In de tweede plaats moet de raadsman van de voormalige verdachte het ontgelden. Die heeft een verzoekschrift opgesteld over de kwestie, en vraagt daar een vergoeding voor van 550 euro. Dat vindt de rechtbank te hoog, mede gelet op die eerdere uitspraak van de meervoudige kamer. ‘De raadsman hoeft in beginsel slechts de hiervoor genoemde uitspraak van de meervoudige kamer onder de aandacht te brengen. Daarvoor moet de schriftelijke toelichting in een verzoekschrift – zo die procedure daarvoor al nodig is – kunnen volstaan,’ aldus de rechtbank.
De raadsman krijgt daarom niet de gevraagde 550 euro, maar 280 euro. ‘Het belang van verzoeker om de zaak op zitting door een raadsman te laten bepleiten is te gering om de daarmee gepaard gaande hogere vergoeding voor de raadsman (van € 550,-) te rechtvaardigen.’