Een docent aan een universiteit die daarnaast soms optreedt in kantonzaken, krijgt in zo’n zaak ruzie met de advocaat van de wederpartij. Die probeert de docent een lelijke hak te zetten: hij schrijft aan de universiteit dat deze docent zich valselijk voordoet als advocaat en daarbij correspondeert via zijn e-mailadres van de universiteit. Met die brief zijn tuchtrechtelijke grenzen overschreden, aldus de Raad van Discipline.
‘Raadpleging van de website van de Nederlandse Orde van Advocaten laat weten dat [klager] niet ingeschreven is als advocaat en evenmin ooit ingeschreven is geweest,’ aldus de sommatiebrief op hoge poten. ‘Ook de griffie van de rechtbank heeft hem niet op het tableau. Hij is ook, voor zover wij dat kunnen nagaan, niet verbonden aan een advocatenkantoor of anderszins werkzaam in de advocatuur.’
Verder klaagt de schrijver dat e-mails van zijn tegenstander via een mailadres van de universiteit zijn verstuurd. Of de universiteit een schriftelijke verklaring wil afgeven dat de docent op eigen titel heeft gehandeld, en niet namens de universiteit. Dit onder dreiging van rechtsmaatregelen en een WOB-verzoek ‘om duidelijkheid te krijgen op welke wijze de universiteit controle uitvoert op ongeoorloofde nevenactiviteiten van medewerkers en de sanctionering daarvan.’
De schriftelijke bevestiging van de universiteit krijgt hij, met daarin ook de mededeling dat de docent vriendelijk doch dringend is verzocht niet het universitaire e-mailaccount te gebruiken voor de kantonzaken waarin hij optreedt. De docent dient hierop een klacht in.
Het was niet de bedoeling om te klagen over de man zelf, zegt de verweerder voor de Haagse Raad van Discipline. Hij wilde enkel iedere vorm van twijfel wegnemen over de vraag of stellingen in de correspondentie nu afkomstig waren van de klager of van de universiteit.
Dat had hij ook op een minder vergaande manier kunnen doen, aldus de raad in een uitspraak van maandag 25 juni. Met een brief vol beschuldigingen dat iemand zich ten onrechte voordoet als advocaat – terwijl de docent zich niet zo voordeed -, heeft hij een ‘tuchtrechtelijk relevante grens overschreden’, goed voor een berisping. De raad: ‘Uit de toon en inhoud van de brief leidt de raad af dat het voornaamste doel van verweerder kennelijk was om (de reputatie van) klager te schaden. Dat betaamt een behoorlijk advocaat niet.’