Een advocaat die zijn cliënt in de marge van een rechtszitting een borgtocht liet ondertekenen voor openstaande nota’s, maakte – gelet op de afhankelijke relatie tussen cliënt en advocaat – misbruik van omstandigheden. Een borgtocht is bovendien een vorm van zekerheid anders dan in geld, wat niet mag op grond van 28 lid 1 Gedragsregels 1992. Dat heeft het gerechtshof in Den Bosch op 18 oktober bepaald.
De advocaat van het Bredase advocatenkantoor Alliantie laat zijn cliënt ‘in de marge van een zitting in een lopende zaak’ een briefje ondertekenen. In het briefje is de volgende tekst opgenomen: ‘Hierbij bevestig ik nogmaals dat ikzelf persoonlijk borg sta en dus ikzelf persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk (…) ben voor alle openstaande nota’s welke door Advocatenkantoor Alliantie op naam van Product Source BV zijn gesteld of nog zullen komen, zoals tussen mij en geïntimeerde eerder en uitdrukkelijk afgesproken.’
Het komt tot een zaak als de cliënt een bedrag van ruim achtduizend euro niet betaalt. De kantonrechter veroordeelt de cliënt tot betaling, maar het hof in Den Bosch komt tot een andere conclusie. Eerst stelt het hof dat er bij de borgtocht sprake is van ‘een vorm van zekerheid anders dan in geld’, en dat daarmee gedragsregel 28 lid 1 is overtreden.
Verder heeft de advocaat misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin de cliënt zich bevond, aldus het hof. ‘Daarbij overweegt het hof dat de relatie tussen advocaat en cliënt naar haar aard veelal, zoals hier, een afhankelijke relatie betreft, gelet op het belang van de cliënt bij juridische bijstand door de advocaat. Geïntimeerde (de advocaat, red.) was er immers van op de hoogte dat de onderneming van [appellant] in financieel opzicht er erg slecht voor stond. Hij heeft [appellant] de borgtocht vlak voor een zitting in een procedure waarin [geïntimeerde] voor Product Source B.V. optrad en dus in een voor [appellant] spannende situatie laten ondertekenen,’ aldus het hof.
Het oordeel van het hof ‘zou anders kunnen luiden indien sprake zou zijn van concrete bijzondere omstandigheden waaruit in redelijkheid kan worden afgeleid dat de deken, indien [geïntimeerde] met hem overleg zou hebben gevoerd, positief zou hebben geadviseerd, maar over dergelijke omstandigheden is niets gesteld’.