Een advocatenkantoor moet ruim 10.000 euro aan honoraria terugbetalen aan een cliënt, aldus een recente beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland. Volgens de rechter is het kantoor tekortgeschoten door de cliënt niet te wijzen op de mogelijkheid tot gefinancierde rechtsbijstand. Met een toevoeging had zijn procedure hem slechts 143 euro gekost.
Het advocatenkantoor in kwestie koos zelf voor een gang naar de rechter, omdat de cliënt een nog openstaand deel à 19.000 euro weigerde te voldoen. In een eerder stadium had hij al wel 10.525 euro aan het kantoor betaald. Toen hij ontdekte dat het kantoor hem begin 2015 ten onrechte niet had gewezen op de mogelijkheid tot een toevoeging, ontbond hij zelf de overeenkomst met zijn advocaat.
Met een toevoeging had het voeren van zijn zakelijke geschil hem slechts 143 euro gekost, stelde de cliënt tegenover de kantonrechter. Hij is daarom bereid dit bescheiden bedrag van het al betaalde deel van de rekening af te trekken, zodat hij 10.382 euro terugeist. Op de kwaliteit van de juridische bijstand zelf heeft hij overigens niets op te merken, geeft de cliënt aan, maar dat staat los van zijn verwijt.
De kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland gaat in een afgelopen week gepubliceerd vonnis mee in het betoog van de cliënt. Diens advocaat had inderdaad direct na ontvangst van de opdracht moeten onderzoeken of zijn cliënt recht had op gefinancierde rechtsbijstand. De rechter verwijst bovendien naar de gedragsregels voor de advocatuur, waarin staat dat een advocaat verplicht is met cliënten te overleggen over gefinancierde rechtsbijstand als de situatie hierom vraagt. ‘Het is onvoldoende alleen maar in de algemene voorwaarden op te nemen dat er gewezen is op dit eventuele recht, terwijl een afstand van recht door [gedaagde] niet in het leven geroepen kan worden door een bepaling in de algemene voorwaarden van [eiseres].’
Het kantoor werpt nog tegen dat de cliënt afstand deed van zijn recht op een toevoeging door in eerste instantie het honorarium van de advocaat te accepteren en de eerste rekening te betalen, maar deze stelling gaat wat de rechter betreft niet op. ‘Dat alles deed [gedaagde] terwijl hij door [eiseres] niet was voorgelicht over de mogelijkheid van een toevoeging. Als [gedaagde] niet weet wat zijn recht is, kan hij daarvan geen afstand doen.’
Niet alleen sommeert de rechter het kantoor om de 10.382 euro terug te betalen, ook wijst hij de vordering van het kantoor tot betaling van de overige 19.000 euro af.