Een advocatenkantoor dat vergat griffierechten te voldoen en zo een bedrijf de kans ontnam verder te procederen tegen boetes van de Arbeidsinspectie, hoeft dit bedrijf ondanks deze beroepsfout geen schadevergoeding te betalen. Dat oordeelt de Rotterdamse rechtbank in een deze week gepubliceerde uitspraak van 31 december 2014.
Door Joris Rietbroek
De Arbeidsinspectie legde het betreffende bedrijf en twee andere betrokken ondernemingen in 2008 boetes op van in totaal 137.500 euro vanwege het uitlenen van Bulgaarse en Roemeense werknemers. Het bedrijf dat ook de boetes betaalde van de twee andere betrokken ondernemingen – die de arbeidskrachten ‘leenden’ –, schakelde het advocatenkantoor in om in drie afzonderlijke zaken beroep in te stellen, met het doel de boetes te laten schrappen of in ieder geval te matigen.
Binnen het kantoor ging het vervolgens mis: nadat de procedure inhoudelijk weliswaar volledig was voorbereid, vergat een advocaat de griffierechten voor de behandeling van de zaak te betalen, ondanks dat de rechtbank een aanmaning had verstuurd. Hierop verklaarde de rechter de drie eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Ook een verzet hiertegen werd ongegrond verklaard. Alle verdere kansen op een eventuele vernietiging van de boetes – hoger beroep, cassatie – waren hiermee verkeken.
De rechtbank in Rotterdam behandelde vervolgens de poging van het bedrijf om niet alleen het afgesproken honorarium van 14.000 euro, maar ook een bedrag ter hoogte van het totale boetebedrag vergoed te krijgen van het advocatenkantoor. Het bedrijf stelt dat het kantoor tekort is geschoten in de rechtsbijstandverlening en daarom aansprakelijk is voor alle hierdoor geleden schade. Ook eist het bedrijf met terugwerkende kracht een ontbinding van de overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand.
Dat het kantoor aantoonbaar een beroepsfout heeft gemaakt door de griffierechten niet tijdig te betalen, staat ook voor de rechtbank vast: ‘Indien in een zaak die aan een advocaat is toevertrouwd een termijn verstrijkt, dan heeft die advocaat niet voldaan aan zijn jegens zijn cliënt in acht te nemen zorgplicht en een beroepsfout gemaakt (vgl. gedragsregel 4 van de gedragsregels voor advocaten). Immers heeft het verstrijken van de termijn tot gevolg dat de zaak niet meer door de rechter kan worden beoordeeld, terwijl ook een eventueel in te stellen hoger beroep en cassatie niet meer tot de mogelijkheden behoort.’
Verlies van een kans
De Rotterdamse rechtbank gaat er daarom in mee dat het advocatenkantoor op deze manier het bedrijf ‘de kans ontnomen’ heeft om verder te procederen. Er is immers – in tegenstelling tot wat het advocatenkantoor aanvoerde – wel degelijk ‘een causaal verband tussen de fout en de geleden schade. Er is een situatie ontstaan waarin het wegnemen van de boetes onmogelijk is geworden; de fout heeft geleid tot het verlies van een kans’.
Dat de kantoordirecteur volgens het bedrijf tijdens een intakegesprek zou hebben gesteld dat de kans op vernietiging dan wel matiging van de boetes klein is en dat ‘99% van deze zaken eindigt in een schikking’, bestrijdt het advocatenkantoor, en ook de rechtbank vindt dit moeilijk te geloven. ‘Een gemiddeld advocaat doet dat niet.’ Omdat de lezingen over dit eerste gesprek tussen kantoor en cliënt uiteenlopen, laat de rechtbank dit buiten beschouwing.
Toch geeft de rechtbank het kantoor inzake dit aspect van de zaak wel gelijk: de poging om de boetes op zijn minst te matigen was hoe dan ook kansarm tot kansloos geweest, ook als de griffierechten wel op tijd waren betaald. Diverse door het bedrijf aangedragen argumenten worden naar de prullenmand verwezen – de vreemdelingen in de zaak waren niet gehoord, boeterapport kwam laat, een negatief resultaat in het jaar dat de boete werd opgelegd –, evenals de vordering dat het advocatenkantoor het afgesproken tarief van 14.000 euro terugbetaalt.
Want voordat het kantoor de fout maakte, waren nagenoeg alle werkzaamheden in voorbereiding op de procedure al verricht. ‘Dat de vordering is afgewezen omdat het griffierecht te laat zou zijn betaald, doet hier niets aan af, het resultaat is hetzelfde,’ stelt de rechtbank. ‘Op terugbetaling kan [gedaagde] dus geen aanspraak maken.’