Een advocaat uit het arrondissement Rotterdam werd dit jaar opeens achtervolgd door een geschil van… ruim dertig jaar geleden. Een tegenpartij bij wie de advocaat in 1984 had geprobeerd om conservatoir beslag te leggen op diens bankrekening, beklaagde zich hierover in de herfst van 2014 bij de deken. Dat is nogal aan de late kant, oordeelt de Raad van Discipline.
De klager is niet alleen boos vanwege die poging tot conservatoir beslag. Hij verwijt de advocaat vooral dat die hem er toentertijd van beschuldigde een oplichter te zijn die zijn rekeningen niet betaalde. Dertig jaar na dato is het daarom de hoogste tijd voor rechts- en eerherstel.
De advocaat stelde voor de Raad van Discipline in Rotterdam zich niets meer van het voorval te kunnen herinneren, nog los van het feit dat de redelijke termijn voor het indienen van zo’n klacht al een tijdje verstreken is. Dat vindt de tuchtrechter ook: die redelijke termijn bedraagt normaliter drie jaar na het vermeende klachtwaardige handelen van een advocaat.
‘Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen. Dat past ook in de lijn van de nieuwe Advocatenwet’, aldus de vorige week gepubliceerde beslissing van eind mei. ‘In het onderhavige geval is de redelijke termijn (ruim 30 jaar) door klager overschreden, zonder dat klager ter zake een rechtvaardigingsgrond heeft aangevoerd die er toe zou moeten leiden dat zijn belang zwaarder zou wegen dan de rechtszekerheid’.
De advocaat kan kortom opgelucht ademhalen: de klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht.