Advocaat Hugo Smit heeft bot gevangen bij de Amsterdamse voorzieningenrechter in een poging alvast zijn proceskosten ter waarde van bijna vier ton vergoed te krijgen die hij heeft gemaakt voor twee bodemprocedures in de kwestie van de ‘bellende’ oud-rechter Hans Westenberg. Ook mag Smit geen overeenkomst met afspraken inzien die Westenberg in 2009 met de Raad voor de Rechtspraak heeft gesloten.
Door Joris Rietbroek
Zoals de voorzieningenrechter zelf ook constateert in zijn uitspraak in het door Smit aangespannen kort geding: de rechtsstrijd tussen de advocaat en voormalig rechter Westenberg is inmiddels tien jaar bezig. Het juridisch gevecht vindt zijn oorsprong in de vraag of Westenberg in 1994 zelf belde met advocaat Smit, destijds raadsman van de ondernemersfamilie Poot in de omvangrijke Chipshol-zaak, en hem meedeelde dat hij de zaak nooit zou winnen.
In een recent tussenvonnis van de Amsterdamse rechtbank uit september 2014 kwam – net als in 2009 – vast te staan dat het telefoongesprek tussen Westenberg en Smit inderdaad heeft plaatsgevonden. Zodoende is er volgens dat vonnis ‘sprake van misbruik van bevoegdheid’ aan de zijde van Westenberg door het aanspannen en doorzetten van een procedure tegen Smit, die in een boek over het gesprek had verteld. ‘Dat [Smit] hierdoor (reputatie)schade heeft geleden is vooralsnog aannemelijk […] Westenberg is aansprakelijk voor de schade van Smit die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van Westenberg.’
Dit tussenvonnis vormde voor Smit de motivatie om via de rechter alvast zijn proceskosten voor twee bodemprocedures van in totaal 376.000 euro te verhalen op Westenberg en de Nederlandse Staat, als een voorschot op de 4,4 miljoen euro schadevergoeding die hij van hen eist. De staat zou een eerste bodemprocedure immers mede gevoerd hebben in de wetenschap dat Westenberg had gelogen over het telefoongesprek, aldus Smit. Westenberg werd in 2013 op dit punt overigens vrijgesproken van meineed.
‘Niet vooruitlopen op uitkomst bodemprocedure’
De voorzieningenrechter beslist nu: “Op een mogelijke toekenning in de bodemprocedure van een schadevergoeding voor proceskosten kan niet worden vooruitgelopen.” Die bodemprocedure bevindt zich in de afrondende fase. De rechter noemt het verder weliswaar ‘niet onaannemelijk dat Smit een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft omdat na jaren van procederen de strijdkas leeg is’, maar dat is niet voldoende reden om ‘tot een toewijzing van de vorderingen, of een voorschot daarop, te kunnen komen.’
Hoewel Smit ook de Nederlandse Staat aansprakelijk stelt, is het volgens de voorzieningenrechter op zichzelf niet onrechtmatig dat de Staat besloot de kosten voor rechtsbijstand van Westenberg te betalen. Vorderingen van Smit op dit vlak worden daarom afgewezen. Bovendien staat het ook een rechter vrij te procederen tegen een advocaat. ‘Het onrechtmatig handelen in deze zaak bestaat uit het vermelden van feiten in de dagvaarding waarvan [Westenberg] wist dat die onjuist waren en voor de schade die dientengevolge ontstaat is hij aansprakelijk.’
Verder moet de bodemrechter zich nog uitspreken over de kwestie dat niet Smit, maar zijn toenmalige werkgever Simmons & Simmons tot 1 mei 2005 proceskosten heeft voldaan. Smit zou zodoende niet zelf de kosten hebben betaald. Wat ook nog speelt: in het tussenvonnis van september oordeelde de Amsterdamse rechtbank dat een schadevergoeding op grond van gedragingen van Westenberg van vóór 23 april 2005 is verjaard, en daarmee mogelijk ook Smit’s vordering.
Inzage in afspraken Westenberg en Raad voor de Rechtspraak
Inzake Smit’s vordering om afspraken tussen Westenberg en de Raad voor de Rechtspraak uit 2009 in te zien – ten tijde van het ontslag van de rechter –, wil de voorzieningenrechter niet op de zaken vooruitlopen. Smit vindt inzage relevant: hij meent dat de verhouding tussen Westenberg en de Staat en de reikwijdte van hun afspraken onder druk zijn komen te staan nu is vastgesteld dat de ex-rechter onder ede gelogen heeft. Het is volgens de advocaat de vraag of de Staat nog voor Westenberg wil instaan als die de 4,4 miljoen schadevergoeding niet zelf kan betalen, mocht Smit deze toegewezen krijgen.
De rechter merkt hierover op dat de inhoud van die afspraken intussen bekend is en vermeld is in een brief van 4 november 2014 aan Smit. Westenberg is ‘gevrijwaard door de Raad voor alle verdere aanspraken’ van Smit en Micha Kat, auteur van het boek waarin Smit uitspraken deed over het telefoongesprek. Die vrijwaring uit 2009 is echter niet van toepassing als ‘vast komt te staan dat de heer Westenberg willens en wetens schade heeft toegebracht.’
Omdat de nog lopende bodemprocedure nog niet heeft uitgewezen dat hiervan daadwerkelijk sprake is, acht de voorzieningenrechter het ook in dit geval te voorbarig om deze vordering van Smit toe te wijzen. Als het al nodig zou zijn, gezien de inhoud van de brief. Smit stelde dat hij de afschriften nodig heeft om zijn verdere processtrategie te bepalen, maar daarvoor zou de afgifte van de overeenkomst niet bedoeld mogen zijn, stelt de rechter. Bovendien: ‘Een goede rechtsbedeling is ook zonder een afschrift van de overeenkomst gewaarborgd.’