Ontsnapte activistisch advocaat Meindert Stelling begin juni nog aan een schorsing voor onbepaalde tijd, nu heeft de Haagse Raad van Discipline hem alsnog vier weken geschorst. En wel omdat hij zich in een brief onnodig grievend heeft uitgelaten over leden van de rechtbank Oost-Brabant en de Hoge Raad. Want, zo stelt de tuchtrechter: ‘De vrijheid van meningsuiting van een advocaat is niet onbegrensd.’ Stelling gaat in appel.
Door Joris Rietbroek
In de – voorlopige – conclusie van deze zaak naar aanleiding van een klacht van deken Bas Martens tegen Stelling, oordeelt de Raad van Discipline dat Artikel 46 van de Advocatenwet ‘voldoende concrete grondslag’ biedt om beperkingen te stellen aan de vrijheid van meningsuiting van een advocaat. Als dit tenminste ‘in het belang is van de goede naam van anderen en van de waarborging van het gezag van de rechterlijke macht.’ De vrijheid van meningsuiting van de advocaat ‘vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend uit dient te laten.’
Dat is kortom tevens het oordeel van de raad over Meindert Stelling, die de ‘aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden.’ En wel in een begin 2013 gestuurde brief aan de President van de Rechtbank Oost-Brabant, met passages als ‘de ronduit malicieuze handelwijze van de betrokken leden van uw rechtbank’ ‘de onpeilbare leugenachtigheid [van de president]’ en ‘…sommige leden van de Hoge Raad zijn dus zo gewetenloos, zijn dus moreel zo volstrekt corrupt…’ In laatstgenoemde passage refereert Stelling aan een uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2001, waarin wordt gesteld dat een atoomaanval op de burgerbevolking rechtmatig zou kunnen zijn.
Wrakingen
De brief was voor de voorzitster van de rechtbank reden om haar beklag te doen bij Haags deken Martens, die de ‘anti-kernwapenadvocaat’ op het matje riep. Diens mening dat de deken onbevoegd is om zich met de meningsuiting van de advocaat te bemoeien, kon een tuchtzaak – wegens onnodig grieven van de rechtbankvoorzitster en het frustreren van het dekenonderzoek hiernaar – niet voorkomen. Tijdens de behandeling hiervan in november 2013 deed Stelling een vergeefse poging tot wraking van de Raad van Discipline.
In maart 2014 werd de zaak voortgezet, waarbij de advocaat tijdens de zitting boos de zaal verliet. Een nieuw wrakingsverzoek van zijn kant werd niet in behandeling genomen. Martens deed hierop op zijn beurt in april een dekenverzoek om Stelling met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te laten schorsen vanwege diens uitlatingen en pogingen om het rechtssysteem te frustreren. De Raad van Discipline wees dit verzoek begin juni af omdat een ‘spoedeisend belang’ ontbrak.
Terug naar de uitspraak van de zaak in maart en de directe aanleiding hiervoor; de boze brief van Stelling. De genoemde en andere passages hierin zijn volgens de raad inderdaad onnodig grievend. “De vrijheid van meningsuiting van een advocaat is niet onbegrensd,” schrijft zij in haar uitspraak. “Het in een brief opnemen van zulke uitlatingen dient ook naar objectieve maatstaven gemeten als onnodig grievend voor de betreffende personen te worden aangemerkt. Van enige noodzaak of rechtens relevante reden om uitlatingen te doen zoals verweerder heeft gedaan is niet gebleken.”
Onwaardig
De tuchtrechter wijst erop dat die norm mede besloten ligt in de door het Europees Hof voor de rechten van de mens gegeven norm, ‘inhoudende dat de bijzondere aard van het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van advocaten discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. De advocaat die zich onnodig grievend uitlaat gedraagt zich onwaardig.’ De Raad van Discipline acht daarom een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken gepast, ook in het licht van een eerdere tuchtrechtelijke waarschuwing, eind 2011.
Stelling laat in een reactie weten in beroep te gaan tegen de uitspraak, die volgens hem ‘ieder juridisch en moreel gezag ontbeert.’ “De uitspraak van de raad van discipline geeft aan dat men kritiek op de handelwijze van leden van de rechterlijke macht afwijst. Het is de wereld op zijn kop dat een corrupte raad van discipline de euvele moed heeft om mij van onethisch gedrag beschuldigen.”