Een advocaat heeft van de Raad van Discipline een berisping gekregen omdat hij een verweer niet wilde voeren voor zijn cliënt, terwijl het volgens de raad een ‘keihard’ verweer was dat ‘hoogstwaarschijnlijk zou slagen’. Het feit dat hij bovendien kort voor de zitting alcohol nuttigde, kan zijn optreden hebben beïnvloed. Ook dat laatste is tuchtrechtelijk laakbaar, oordeelt de raad.
Klager B. had de advocaat gevraagd zich in de procedure in reconventie tegen de gemeente op het standpunt te stellen dat de gemeente niet-ontvankelijk was, omdat klager een ‘schone lei’ had gekregen na een schuldsaneringstraject. De advocaat deed dat niet, waarna een voor B. sterk negatief (tussen)vonnis werd gewezen.
Cliënt B. rook op de ochtend van de mondelinge behandeling van zijn zaak een sterke dranklucht bij de advocaat in kwestie. Toen B. tijdens de zitting probeerde het niet-ontvankelijkheidsverweer naar voren te brengen, kreeg hij daartoe van de rechter niet de gelegenheid. Zijn advocaat liet daarna na de stellingen van B. alsnog aan de rechter voor te leggen. De advocaat laat in zijn verweer weten het verweer om ‘ethische redenen’ niet te hebben gevoerd. Welke ethische redenen dat waren, is de raad echter niet duidelijk geworden.
De raad beslist als volgt: ‘In de onderhavige zaak was het [..] naar het oordeel van de raad van groot belang voor klager dat het bedoelde verweer werd gevoerd. Het verweer was immers ‘keihard’ en vloeide rechtstreeks voort uit artikel 358 Faillissementswet dat – kort gezegd – bepaalt dat een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt (hetgeen bij de tegenvordering van de Gemeente evident het geval lijkt te zijn), door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet langer afdwingbaar is.’
Omdat B. zich in het handelen van de advocaat niet kon vinden en alcoholgebruik daarin een rol gespeeld zou kunnen hebben, heeft hij zich na het negatieve vonnis telefonisch beklaagd bij het kantoor van de advocaat. Daarop e-mailde de advocaat aan B. onder meer: ‘Het is mij bekend dat als ik de avond ervoor alcohol heb gebruikt of knoflook heb gegeten dat ik de ochtend erna mogelijk ruik vanuit mijn mond. In het algemeen probeer ik dan deze neveneffecten te voorkomen. Ik ga ervan uit dat uw reukzintuigen en die van uw vriendin in orde zijn dus ik ga ook niet bij hoog en bij laag beweren dat uw constatering onjuist is.’
En even later: ‘Het enige wat ik heb kunnen vinden is dat ik om 02.00 uur op dinsdagochtend nog een mail naar iemand heb gestuurd. Het was voor mij niet ongebruikelijk en zeker in die periode waarover wij het nu hebben dat ik hele nachten wakker lag vanwege een huidaandoening. Ook nam ik in die periode vaak als slaapmiddel alcohol tot mij (…). Een punt wat ik heel duidelijk wil maken, is dat ik NOOIT alcoholische dranken drink of heb gedronken tussen het opstaan en 17.00 uur diezelfde dag, laat staan tussen het opstaan en 09.00 uur diezelfde dag.’
B. mailde hem daarop terug dat hij een tijd had nagedacht wat te doen met de situatie. Toen het vonnis beroerd bleek uit te vallen, stelde hij een kantoorgenoot van de advocaat op de hoogte.
De advocaat toont zich daarop in een volgende e-mail verbaasd: ‘Ik zie niet helemaal in wat dit tussenvonnis te maken heeft met het gebeuren (…). Mijn mail van 8 maart jl. heeft enkel bevestigd dat de kwaliteit van uw reukzintuigen niet wordt aangevochten. Dat het mogelijk is geweest dat u een andere geur hebt geroken dan ‘normaal’ verwacht kan worden zou mogelijk zijn geweest, maar niet dat ik ten tijde van die constatering ‘onder invloed’ zou zijn. Ik bestrijd dit ten stelligste en dat dit enige invloed zou hebben kunnen gehad op mijn bijdrage in uw zaak, maar ik ga er dan ook van uit dat u dat ook niet bedoelde.’
Schijn vermijden
De beklaagde advocaat trok zich uit de zaak terug, maar kreeg alsnog een klacht aan zijn broek voor het niet voeren van verweer én het alcoholgebruik. De raad oordeelt over dat laatste: ‘Enerzijds is het nuttigen van alcohol door een advocaat een privéaangelegenheid die in beginsel niet valt onder tuchtrechtelijke controle. Anderzijds vloeit uit voormelde maatstaven voort dat het optreden in rechte door een advocaat niet op enigerlei wijze op negatieve wijze mag worden beïnvloed als gevolg van alcoholgebruik (in welke mate dan ook) en dat een advocaat aldus ook dient te voorkomen dat hij op enigerlei wijze onder invloed van alcohol staat of handelt op het moment dat hij dient op te treden in rechte. Voorts vloeit uit voormelde maatstaven voort dat de advocaat ook naar de cliënt toe dient te voorkomen dat de schijn bestaat dat hij onder invloed van alcohol is en/of dat zijn optreden in rechte door alcoholgebruik wordt beïnvloed.’
Volgens de raad is voldoende komen vast te staan ‘dat verweerder in dit verband tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening heeft geschaad’. De raad acht namelijk voldoende aannemelijk dat verweerder ter zitting een alcohollucht verspreidde, dat hij (te) kort voor de zitting alcohol heeft genuttigd en dat dit een invloed heeft gehad op het optreden in rechte van verweerder, althans dat hij bij zijn cliënt de schijn heeft gewekt dat dit een negatieve invloed heeft gehad op zijn optreden.
De maatregel: berisping.