Een aandeelhouder van een raamprostitutiebedrijf ligt in scheiding, en trekt de daarmee gemoeide advocaatkosten af van de winst van de onderneming. Dat mag voor een deel, oordeelt het Gerechtshof Amsterdam in juli. De aandeelhouder wil met de boedelscheidingsprocedure namelijk voorkomen dat haar ex mede-aandeelhouder wordt. Hij heeft een strafrechtelijk verleden, en dat zou het einde betekenen van de onderneming op grond van de Wet BIBOB.
Volgens het Hof is daarom sprake van ‘een voldoende verband tussen de door belanghebbende gedreven onderneming en (een deel van) de kosten van de boedelscheidingsprocedure’. Op deze grond acht het Hof het ‘niet onzakelijk’ om een gedeelte van de kosten voor rekening van de onderneming te laten komen.
Het Hof stelt daarna vast dat 20% van de advocaatkosten verband houden met het voorkomen van het mogelijke aandeelhouderschap van de echtgenoot. ‘Nu de inspecteur deze schatting op zich niet heeft betwist en deze het Hof niet onaannemelijk voorkomt, zal het Hof daarvan uitgaan en van de advocaatkosten 651 euro (20% van 3.256 euro) in aftrek toestaan.’
Daaruit volgt dat 2.605 euro ten onrechte ten laste van de winst is gebracht. ‘Deze kosten zijn derhalve terecht niet in aftrek toegestaan,’ aldus het Hof.