In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Door de verrassende wending aan het begin van de eerste zitting van Floor Borger van der Burg-Holstege stond ze met haar mond vol tanden.
Floor Borger van der Burg-Holstege
Eigenaar en advocaat Holstege Advocaten en Mediation Den Haag
Beëdigingsdatum: 9 januari 2004
De zaak
“Ik was net begonnen als advocaat-stagiaire op de sectie familierecht. De eerste zaak die ik zelfstandig mocht behandelen, speelde tussen een gescheiden echtpaar en draaide om kinderalimentatie. De man zat in de schuldsanering. Zijn bewindvoerder was op zoek naar geld om schuldeisers af te betalen en wilde dat de man zou stoppen met het betalen van kinderalimentatie aan zijn ex-vrouw. Op aangeven van de bewindvoerder had de man daarom bij de rechter een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie ingediend. Ons kantoor stond de vrouw bij, die de alimentatie niet kon missen en tegen dat verzoek verweer wilde voeren.
Inhoudelijk was het een redelijk eenvoudige zaak, volgens mijn patroon een geschikte casus om mijn carrière als advocaat mee af te trappen. Ik stortte me op de materie en schaafde net zo lang aan mijn pleit-aantekeningen tot ik tevreden was. Om er zeker van te zijn dat ik overal een antwoord op had, bestudeerde ik alle vragen die mogelijk door de rechter of de wederpartij gesteld zouden kunnen worden. Veel zouden dat er overigens waarschijnlijk niet zijn, de procedure was immers vrij standaard. De nacht voor de zitting sliep ik slecht: ik was stikzenuwachtig en opgewonden tegelijk.”
Het pleidooi
“Mijn patroon ging mee naar de rechtbank, maar hij droeg geen toga. Het was mijn zaak, in principe deed ik de zitting helemaal zelf. In de hal ontmoette ik mijn cliënt en maakte ik kennis met haar ex-man en zijn advocaat, een vriendelijke, oudere man. We stonden nog te wachten tot de zitting zou beginnen, toen de advocaat plotseling tegen me zei dat zijn cliënt wel degelijk bereid was aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. De man wilde dus gewoon alimentatie blijven betalen aan zijn ex-vrouw. Op zich goed nieuws, maar die betaling kon nu alleen nog worden geregeld via een rechterlijke uitspraak, omdat de bewindvoerder anders niet akkoord zou gaan. Dat moesten we straks dus even voorleggen aan de rechter, zei de advocaat van de wederpartij.
Voordat ik het goed en wel doorhad, was het kennismakingspraatje op de gang ineens veranderd in een soort schikkingsgesprek. Ik wist niet dat dat kon. Het gesprek duizelde me: wat wilde de advocaat nu precies? Welke constructie stelde hij nu voor? Wat betekende dat voor mijn cliënt? En wat moest ik straks doen, als ‘we’ dit straks gingen voorleggen aan de rechter? Ik had een hele reeks aantekeningen voorbereid. Moest ik die dan straks alsnog voorlezen of was dat mosterd na de maaltijd? Ik had geen flauw idee wat er nu van mij verwacht werd. Tijd om daar langer over na te denken of het aan mijn patroon te vragen, had ik niet. Tot mijn grote schrik ging de deur van de rechtszaal open: we mochten naar binnen.
Met bonzend hart liep ik de ruimte binnen. Koortsachtig probeerde ik chocola te maken van de woorden van de advocaat van de wederpartij, maar er kwam precies niets in me op. Wat moest ik nu in vredesnaam doen? De rechter begroette beide partijen en keek me vriendelijk aan, maar daar kreeg ik het alleen maar benauwder van. Mijn keel ging volledig op slot, ik kreeg het zelfs niet voor elkaar om te zeggen dat ik nog even wat tijd nodig had. Ik viel letterlijk stil.
Kort schorsen
Terwijl mijn hersenen overuren draaiden, nam de andere advocaat het woord. Ik hoorde hem hetzelfde tegen de rechter zeggen als wat we net op de gang hadden besproken, maar ook de tweede keer begreep ik niet wat hij bedoelde. Nog steeds maakte ik geen enkel geluid. Net toen ik echt in paniek dreigde te raken, hoorde ik ineens de stem van mijn patroon. ‘Ik heb geen toga aan, maar misschien mag ik me er toch even mee bemoeien?’, vroeg hij aan de rechter. Met een blik op mij zei mijn patroon: ‘Ik denk dat het verstandig is om kort te schorsen.’ Tot mijn grote opluchting was de rechter het daarmee eens.
Even later stond ik opnieuw op de gang met de advocaat van de wederpartij, nu samen met mijn patroon. Geduldig legden ze me samen uit wat de bedoeling was. Ik moest gewoon volgens plan mijn aantekeningen voorlezen. Daarna zou de advocaat van de wederpartij de rechter vragen om het verzoek tot nihilstelling af te wijzen en mijn argumenten op te nemen in de beschikking. Op die manier kon de man zijn alimentatie blijven betalen zonder in de problemen te komen met de bewindvoerder: hij mocht er van de rechter immers niet mee stoppen. Oké, daar kon ik iets mee. Ik moest dus gewoon pleiten, de andere advocaat deed de rest.
Stijf van de adrenaline keerde ik terug in de zaal. De rest van de zitting verliep zoals de advocaat het had voorgesteld. De rechter wees het verzoek tot nihilstelling inderdaad af. Wel gaf hij me, ten overstaan van alle aanwezigen, nog een tip: volgende keer moest ik mijn aantekeningen aan het begin van de zitting aan de rechter overhandigen. Niet, zoals ik nu deed, pas aan het einde. Ik had de procedure vast niet helemaal scherp omdat ik nog niet zoveel ervaring had. Ik kon wel door de grond zakken. Deze vriendelijk geformuleerde maar publieke correctie maakte de blamage compleet. Somber liep ik de rechtbank uit. Gelukkig leek mijn cliënt niets te hebben meegekregen van mijn gestuntel: zij was vooral blij dat ze haar alimentatie mocht houden.”
De evaluatie
“Nog zeker een half jaar heb ik buikpijn gehad van deze zitting. Nooit eerder had ik een black-out gehad en het beangstigde me dat dat blijkbaar zomaar kon gebeuren. Wat als ik bij de volgende zitting weer dichtklapte? Ik had me zo goed voorbereid, waarom liet ik me dan zo uit het veld slaan? Het hielp toen ik hoorde dat zo’n constructie als die de advocaat voorstelde, bijna nooit voorkomt. Ook mijn oudere collega’s hadden zoiets niet eerder meegemaakt. Hier had ik me dus niet op kunnen voorbereiden. Gelukkig ging het de tweede zitting al een stuk beter en daarna kreeg ik er steeds meer plezier in. Ruim twintig jaar later heb ik mijn eigen familierechtkantoor.
Met mijn patroon van destijds heb ik nog steeds goed contact. Hoewel mijn pleitdebuut dus op z’n zachtst gezegd niet zo’n succes was, denk ik met warme gevoelens terug aan hoe aardig mijn patroon, de andere advocaat en de rechter voor me waren. Dankzij hun geduld ben ik destijds niet onmiddellijk de zaal uitgerend.”