In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Paul Wanders werd tijdens zijn eerste zitting aangenaam verrast.
Paul Wanders
Partner Real Estate bij Dentons
Beëdigingsdatum: 14 maart 1989
De zaak
“Een paar dagen na mijn beëdiging werd ik door mijn patroon gevraagd om mee te luisteren bij een telefoongesprek. Aan de lijn was de directeur van een bedrijf op Schiphol, die problemen had met twee werknemers. Werknemer A had geld gepakt uit de bedrijfskas. Dat geld had hij geleend aan werknemer B, zodat die daarmee een privéschuld kon aflossen. De bedoeling was dat B het ‘geleende’ bedrag daarna direct weer in de kas zou storten, maar dat deed hij niet. Daardoor was er langere tijd sprake van een kastekort.
Toen dat uitkwam, had de directeur beide werknemers op staande voet ontslagen. Dat vonden de werknemers zelf een veel te zware maatregel, want zo groot was hun vergrijp nu ook weer niet, stelden ze. Daarbij kwam dat ze hun ontslag wel móesten aanvechten als ze hun recht op een uitkering wilden behouden. Ieder met een eigen advocaat hadden ze daarom nu hun werkgever gedagvaard. Ze wilden weer aan het werk en eisten doorbetaling van hun loon.
De directeur was woest. Het was nogal een bullebak, zowel qua uiterlijk als in zijn manier van praten. Hij was heel stellig: voor deze werknemers was binnen zijn bedrijf geen plek meer. Of ons kantoor hem daarbij kon helpen. Het was geen al te prestigieuze zaak en juridisch niet heel ingewikkeld. Toen mijn patroon de telefoon ophing, keek hij me aan en zei: “Succes ermee!”
Anciënniteit
De rechtbank was vrijwel onbekend terrein voor me en van arbeidsrecht had ik al helemaal geen kaas gegeten. Waar moest ik beginnen? Gelukkig deelde ik een kamer met een ervaren advocaat, die zo sportief was om mij in te wijden in de beginselen van een kort geding. De directeur stuurde me de sommatiebrieven die hij van de advocaten van zijn werknemers had ontvangen. Daarvan zakte de moed me direct in de schoenen.
In die tijd was het gebruikelijk dat de namen van alle, bij het kantoor werkzame advocaten op volgorde van anciënniteit op het briefpapier stonden. Uiteraard stond de naam van de advocaat waar ik het tegen op moest nemen, helemaal bovenaan het lijstje. Zo senior was hij dus. Zelf was ik zo onervaren dat mijn naam überhaupt nog niet op ons briefpapier stond. Ook de advocaat van de andere werknemer was behoorlijk door de wol geverfd, wist ik. Dat was ze namelijk twee jaar geleden al, toen ik als student stage liep bij het kantoor waar zij werkte. Wat op papier een eenvoudige zaak had geleken, bleek in de praktijk ineens toch een hele kluif te worden.”
Het pleidooi
“Beide vorderingen werden in één zitting behandeld, maar het waren officieel twee zaken. Daarom had ik twee pleitnota’s geschreven, met min of meer dezelfde inhoud. Thuis, voor de spiegel, oefende ik mijn pleidooi net zo lang tot ik enigszins het gevoel had dat ik overtuigend klonk.
Voorafgaand aan de zitting bestookte de directeur me met praktische vragen waarop ik het antwoord regelmatig ook niet wist, maar dat liet ik natuurlijk niet merken. Gelukkig had mijn kamergenoot me ook uitgelegd hoe de zitting zou verlopen, waar we moesten gaan zitten en wanneer wij het woord zouden krijgen. Ik probeerde te doen alsof ik de rust en ervaring zelve was, al was het tegenovergestelde waar.
Keurig in pak, maar met klotsende oksels, vertrok ik die dag naar de rechtbank. In mijn koffer zaten mijn twee pleitnota’s, wetboeken – je kon nooit weten – en een kantoortoga met een gloednieuwe bef. Vlak voor aanvang van de zitting trok ik mijn toga aan en knoopte zo routineus mogelijk mijn bef om. Ik voelde me geweldig, nu was ik een échte advocaat. Totdat ik op mijn schouders werd getikt door een man die mijn vader had kunnen zijn. Hij stelde zich voor als de advocaat van de wederpartij – die van het briefpapier. Toen zei hij, zonder dat iemand het hoorde: “Ik zie dat u een toga draagt. Zal ik er dan ook maar één gaan halen? Al weet u natuurlijk ook dat de kantonrechter van dienst daar geen waarde aan hecht.”
De schrik sloeg me om het hart. Ik had geen idee dat het dragen van een toga blijkbaar facultatief was. Als ik als beginneling in vol ornaat de rechtszaal zou binnenkomen, zou ik een enorme flater staan. “Ah, goed dat u het zegt. Ik had het al zo warm, ik trek dat ding gauw uit!”, reageerde ik vlug. Deze advocaat mocht dan twee keer zo oud zijn als ik, hij had me zojuist voor een afgang behoed. Opgelucht liep ik daarna, zonder toga, de zaal in.
Beledigd
De beide andere advocaten hadden niets op papier staan, zij spraken kort en bondig uit hun hoofd. Daarna was ik aan de beurt. Ik las eerst de ene pleitnota voor en begon toen vol goede moed aan de tweede. Tegen het einde van de eerste pagina zag ik de rechter fronsen. Midden in een zin onderbrak hij me. “Meester Wanders, dit hebben we al gehoord. Komt er nog iets nieuws?” Hoewel ik me tamelijk beledigd voelde, had de rechter daar natuurlijk wel een punt. Toen ik toegaf dat de tweede tekst inderdaad vrijwel hetzelfde was als de eerste, besloot de rechter dat het zo wel genoeg was.
Nu lag mijn onervarenheid er wel heel dik bovenop. Toch werd ik daar, tegen mijn verwachting in, door de wederpartij niet op afgerekend. Tijdens de rest van de zitting ging het enkel over de feiten en daar kon ik gelukkig goed over meepraten. Met een rood hoofd van de inspanning liep ik na afloop de zaal uit. Tegen de directeur zei ik zo nonchalant mogelijk: “We hebben eruit gehaald wat erin zat.”
DE EVALUATIE
“Uiteindelijk werd de vordering van de ene werknemer wel toegewezen en die van de andere niet. Daar kon je mee thuiskomen, vond ook de directeur. En omdat hij tevreden was, was mijn patroon dat ook. Vijfendertig jaar later kijk ik met veel plezier terug op mijn eerste zitting, met name omdat ik als jonkie zo aangenaam verrast werd door de vriendelijkheid van mijn ervaren collega’s. Daardoor leerde ik meteen een waardevolle les: de advocaat van de wederpartij is niet per se je grootste vijand.”