In ‘Mijn eerste pleidooi’ vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat zij zich vaak nog levendig herinneren. Lucas Kortmann stond er op zijn eerste zitting onverwacht alleen voor.
Lucas Kortmann
Partner corporate restructuring and insolvency & Litigation bij Resor
Beëdigingsdatum: 29 augustus 2003
De zaak
“Mijn eerste eigen zaak was juridisch geen hoofdbreker. Ik trad op voor een overheidsinstelling, die werd gedaagd door de eigenaar van een advocatenkantoor. De man, zelf ook advocaat, had aan de overheidsinstelling lange tijd geen premies afgedragen voor zijn personeel. Daarom had de instelling de advocaat failliet laten verklaren.
Om onduidelijke redenen was na verzet van zijn kant het faillissement na een week weer teruggedraaid. Nu klaagde de advocaat de overheidsinstelling aan voor de financiële schade die hij die week had geleden. De advocaat zou ten onrechte failliet verklaard zijn, want hij had die premies destijds makkelijk kunnen betalen. Hij had zelfs bewijs van de accountant om te bewijzen dat hij genoeg geld had gehad.
Ik had nog nauwelijks ervaring, maar begreep wel dat zijn argumentatie nogal krom was. Als de advocaat liquide genoeg was om de premies te betalen, had hij dat dus ook moeten doen. In plaats daarvan had hij zijn schulden bij de overheidsinstelling flink laten oplopen. Wat ons betreft was de faillissementsaanvraag dan ook volkomen legitiem.
Met mijn cliënt had ik telefonisch contact over de zaak. We hadden elkaar nog nooit gezien: ik werkte in Den Haag en hun kantoor zat in Amsterdam. Gezien de relatieve eenvoud van het dossier hadden we een ontmoeting in levenden lijve beiden niet nodig gevonden. We spraken af elkaar op de dag van de zitting bij de rechtbank te treffen.”
Het pleidooi
“Vanaf mijn kantoor was het een paar minuten lopen naar de rechtbank in Den Haag. Deze zitting vond echter plaats bij de rechtbank in Amsterdam, omdat het kantoor van de overheidsinstelling daar zat. Daarom nam ik de trein naar de hoofdstad, waar ik ruim op tijd aankwam om mijn cliënt te ontvangen. Ik was best zenuwachtig, dus het hielp niet dat mijn cliënt lang op zich liet wachten. De tijd tikte door, tot ik tien minuten voor aanvang van de zitting nog steeds in mijn eentje bij de balie stond.
Net toen ik lichtelijk in paniek begon te raken, ging mijn telefoon. Het was mijn cliënt, die liet weten dat ze er net pas achter kwamen dat de zitting niet – zoals ze gewend waren – in Den Haag zou plaatsvinden. “We zijn als een dolle onderweg terug naar Amsterdam, maar we rijden nu een file in. We komen dus te laat.”
Kansloos
De moed zakte me in de schoenen. Tijdens mijn studie werd altijd gehamerd op respect voor de rechterlijke macht. Hoe zou de onachtzaamheid van mijn cliënt overkomen bij de rechter? Ik vreesde dat we diens sympathie al kwijt waren voordat we goed en wel begonnen waren.
Snel probeerde ik een oplossing te bedenken. Bij de balie gaf ik aan dat mijn cliënt nog onderweg was. Konden we misschien een half uurtje later beginnen? Kansloos natuurlijk, want een paar minuten later stond ik gewoon tegenover de rechter. In mijn eentje dus. “Ik zie dat u niemand bij zich heeft?” vroeg de rechter. Ik kon wel door de grond zakken.
Ik besloot er geen doekjes om te winden, misschien zou de rechter mijn eerlijkheid waarderen. “Mijn cliënt is helaas verkeerd gereden. Ze stonden in Den Haag, maar ze zijn nu met spoed onderweg naar Amsterdam.” zei ik. Ik zag de rechter zijn wenkbrauwen fronsen. Ineens vroeg ik me af of mijn cliënt straks überhaupt nog wel naar binnen mocht. Misschien was het algemeen bekend dat als de deur van de rechtszaal dicht gaat, hij ook dicht blíjft. Tot mijn opluchting bromde de rechter dat we de cliënt dan straks wel zagen verschijnen. “Maar we gaan er niet op wachten.”
Overigens was ik niet de enige die er in de rechtbank alleen voor stond. De advocaat die de overheidsinstelling had gedagvaard, had besloten zijn eigen verdediging te voeren. Aan het begin van de zitting zei hij dat hij de zaak dermate complex vond, dat het hem niet verantwoord leek om het aan iemand anders over te laten. Dat was natuurlijk klinkklare onzin.
Bovendien had ik altijd geleerd dat het niet verstandig is om je eigen zaak te bepleiten. Het kwam over als een zwaktebod. Ik merkte dat ik naast spanning over de ongelukkige start ook adrenaline voelde: ik moest nu extra scherp zijn. Omdat mijn cliënt er toch nog niet was, durfde ik het aan om op de advocaat te reageren: “Grappig, mijn cliënt vindt de zaak juist zo eenvoudig dat ze ‘m hebben toevertrouwd aan een beginnende stagiair.” Dat nam hij me uiteraard niet in dank af.
Gokken
Ondanks de lege stoelen naast me, ging het pleiten me best goed af. Als de cliënt straks binnenkwam, zouden ze zien dat ik het in mijn eentje ook prima redde. Totdat ik me met een schok realiseerde dat mijn cliënt helemaal niet wist hoe ik eruitzag. We hadden elkaar immers alleen telefonisch gesproken.
Aangezien de advocaat naast mij ook in zijn eentje achter de tafel zat, zou mijn cliënt bij binnenkomst moeten gokken wie zijn raadsman was. Dan zouden we tegenover de rechter natuurlijk helemaal een flater slaan. Vanaf dat moment hield ik nauwlettend de deur in de gaten. Toen die, ruim een half uur na aanvang, eindelijk openging, sprong ik op: “Ha, daar is mijn cliënt!” Gelukkig was die zo slim om het spelletje mee te spelen.
Nadat de cliënt zich tegenover de rechtbank uitgebreid had verontschuldigd, heette de rechter hen welkom in Amsterdam. “Ik begrijp dat u denkt dat alle belangrijke beslissingen in Den Haag worden genomen, maar vandaag gebeurt het híer.” Even schrok ik, maar toen zag ik dat de rechter glimlachte. Daarmee was de kou uit de lucht. De rest van de zitting ging prima, al merkte ik dat de cliënt minder aandacht had voor de inhoud. Vermoedelijk waren ze meer bezig met zich schamen voor hun late binnenkomst en de vraag of dat consequenties zou hebben.”
De evaluatie
“Dat had het gelukkig niet, zo bleek bij de uitspraak. De advocaat verloor de procedure: de overheidsinstelling was niet aansprakelijk voor de schade tijdens zijn faillissement. Daarna hebben we nog wel hemel en aarde moeten bewegen om hem alsnog zijn achterstallige premies te laten betalen. Uiteindelijk heeft de overheidsinstelling daarvoor een betalingsregeling getroffen met de advocaat. Aan nogmaals faillissement aanvragen waagden ze zich maar niet.
Twintig jaar later gebeurt het nog regelmatig dat ik op het laatste moment moet improviseren. Maar wat ik kán voorbereiden, bereid ik voor. Een zitting begint en eindigt toch altijd met de inhoud. Sinds die eerste keer vraag ik ook standaard aan cliënten: “Weet je waar je heen moet?” Want uiteindelijk begint een zitting natuurlijk vooral met de juiste locatie.”