In Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren, een moment dat zij zich vaak nog levendig herinneren. Het eerste pleidooi van Michiel Rijsdijk was in meerdere opzichten een family affair.
Michiel Rijsdijk
Partner intellectueel eigendomsrecht bij Arnold & Siedsma
Beëdigingsdatum: 23 april 1999
De zaak
“Ik was net beëdigd toen ik werd gevraagd om mee te werken aan een grote, internationale octrooizaak. Daarbij hadden we goed contact met de directeur van de onderneming die we bijstonden. Op een dag vertelde hij dat zijn dochter net een kinderdagverblijf had geopend in Amsterdam, maar dat ze op haar vingers was getikt door een kinderdagverblijf uit het Gooi.
Dat kinderdagverblijf droeg dezelfde naam en sommeerde de dochter om de naam van háár crèche te veranderen. Wat wij daarvan vonden, vroeg de directeur. Mijn patroon adviseerde om geen gehoor te geven aan het verzoek. De crèches lagen veel te ver uit elkaar om naamsverwarring te veroorzaken.
Toch ontving de dochter niet veel later een dagvaarding: de Gooische crèche liet het er niet bij zitten. De crèches zaten wel degelijk in elkaars vaarwater, want ouders uit het Gooi die werken in Amsterdam, maakten volgens de Gooische crèche regelmatig gebruik van een kinderdagverblijf in de stad. Volgens hen was het risico op naamsverwarring dan ook juist heel groot. Daarom spande de Gooische crèche een kort geding aan. De directeur klopte opnieuw bij ons aan: konden wij zijn dochter officieel bijstaan?
Heilig overtuigd
‘Dat lijkt me een mooie kans voor Michiel’, zei mijn patroon. En zo kreeg ik, naast de octrooizaak waaraan ik werkte, mijn eerste, eigen dossier. Dat daar veel vanaf hing, hoefde mijn patroon er niet bij te zeggen. Als ik de dochter van deze belangrijke cliënt niet goed zou helpen, straalde dat natuurlijk af op ons hele kantoor. Falen was geen optie. Maar naast spanning voelde ik ook opwinding. Straks stond ik namens de Amsterdamse crèche een pleidooi te houden in de rechtbank. Ik was advocaat, daar deed ik het voor! Dat ik geen flauw benul had van kinderen, mocht de pret niet drukken.
Mijn pleitnota stelde ik op, op basis van de informatie die de crèchehoudster mij gaf. Persoonlijk was ik ook heilig overtuigd van ons standpunt: wie zijn kind naar de crèche brengt, doet dat in de eigen woonplaats. Er konden op verschillende locaties volgens mij dus prima twee crèches met dezelfde naam bestaan.
In de andere zaak had ik nog steeds regelmatig contact met de directeur. Een paar keer vroeg hij naar de zaak van zijn dochter. Dan antwoordde ik zo stellig mogelijk: ‘Het gaat prima, ik zit er bovenop!’”
Het pleidooi
“Op de ochtend van de zitting meldde ik me vol adrenaline bij de rechtbank. Nu ging – en móest – het gebeuren. Mijn patroon vertrouwde er blijkbaar op dat ik dit varkentje zelf wel even zou wassen, want hij ging niet mee naar de zitting. Mijn cliënt was er wel, ze vond het hele proces best spannend. Dat het ook mijn eerste keer voor de rechter was, had ik haar maar niet verteld.
De rechter heeft dat hoogstwaarschijnlijk wel doorgehad. Tijdens mijn pleidooi werd ik een paar keer door hem onderbroken met een kritische vraag: hadden we daar en daar wel aan gedacht? Gelukkig had ik overal een antwoord op. Voor mijn gevoel bracht ik het er best goed vanaf. Ik voelde vooral weer die opwinding: pleiten bleek net zo leuk als ik had verwacht.
Tevreden wilde ik aan het einde weer gaan zitten, toen de rechter vroeg: ‘Mag ik van u het procesdossier ontvangen?’ Onmiddellijk brak het zweet me uit. Mijn patroon had me vooraf uitgelegd hoe de zitting zou verlopen, maar er was me niets verteld over een procesdossier. Terwijl ik haastig probeerde te bedenken wat ik nu moest doen, liep de advocaat van de tegenpartij naar voren en legde een mapje papieren op tafel. ‘Ik heb het nu niet bij me, kan ik het u straks toesturen?’ probeerde ik. Tot mijn grote opluchting vond de rechter dat goed. Hij wist ook wel dat ik op kantoor eerst nog even moest navragen wat een procesdossier precies was.
Toen ik na de zitting naar buiten liep, had ik geen idee wat de rechter zou beslissen. Aan mij en mijn pleidooi had het in ieder geval niet gelegen, durfde ik wel te constateren. Terug op kantoor deed ik in geuren en kleuren verslag van mijn debuut. Twee weken later kwam het vonnis: de rechter wees de vorderingen van de Gooische crèche af. Mijn cliënt hoefde de naam van haar crèche niet te veranderen. Geweldig nieuws voor haar en een enorme opluchting voor mij: ik had mijn patroon en de directeur niet teleurgesteld. Eind goed, al goed – dacht ik.”
De evaluatie
“Jammer genoeg ging de Gooische crèche in hoger beroep. Mijn eerste, eigen zaak werd dus ook meteen mijn debuut bij het hof. Hoewel ik uiteraard bij die zitting het procesdossier wél paraat had, liep de zaak zelf minder goed af. Onze argumenten hielden geen stand: op basis van het onderzoek dat de Gooische crèche aandroeg, constateerde het hof dat ouders wel degelijk opvang zochten buiten hun woonplaats. Daardoor was er volgens het hof wel sprake van een risico op naamsverwarring. Er zat niets anders op: de Amsterdamse crèche moest alsnog een andere naam krijgen. Op z’n zachtst gezegd een flinke domper…
Gelukkig werd het verlies me niet aangerekend door de directeur. In de andere zaak hebben we nog lang en goed samengewerkt. Het was natuurlijk ook geen schande om een hoger beroep te verliezen, weet ik nu. Ik heb er vooral veel van geleerd. Hoe belangrijk in een proces de feiten zijn, bijvoorbeeld. Waar ik mijn pleidooi destijds baseerde op voor de hand liggende informatie en mijn eigen overtuiging, zou ik nu veel dieper graven: hoe zit dit precies? Welke feiten en cijfers zijn er? Pas als je de onderste steen boven hebt, kun je een gedegen standpunt innemen.
Bovendien was ik zo gefocust op de juridische vraag en de gedachte aan mijn pleitdebuut, dat ik minder stilstond bij de praktische consequenties voor de Amsterdamse crèche. Misschien hadden we een juridische procedure kunnen vermijden. Gelukkig kan ik inmiddels veel breder denken en adviseren, want in een zaak bestaan altijd meerdere belangen naast elkaar.
Tegenwoordig houd ik me bezig met octrooizaken, maar ik sta ook nog wel eens in de rechtbank voor een handelsnaamgeschil. Soms denk ik dan even terug aan deze crèche: daar is toch mijn liefde voor het vak geboren!”