Zo’n 77 jaar nadat Anne Frank werd gearresteerd in het Achterhuis, lijkt bekend wie de ondergedoken familie destijds heeft verraden. Dat moet de Joodse notaris Arnold van den Bergh zijn geweest, aldus onderzoek van een internationaal coldcaseteam. Maar op deze conclusie is ook kritiek.
Dit team, bestaande uit tientallen onderzoekers zoals historici, rechercheurs en criminologen, startte het onderzoek in 2017 op instigatie van documentairemaker Thijs Bayens. Hij vatte in dat jaar het idee op om het verraad van de familie Frank nader te onderzoeken met moderne onderzoeksmethoden.
Verraad uit lijfsbehoud
Tot dusver was namelijk onbekend wie het onderduikadres van de bekende Joodse familie tijdens de Tweede Wereldoorlog doorspeelde aan de Duitsers. Het onderzoek, waarbij 66 gigabyte aan informatie werd doorgeploeterd en kunstmatige intelligentie werd ingezet, lijkt daar nu een einde aan te maken. Het coldcaseteam verdenkt de Joodse notaris Van den Bergh, zo blijkt uit het boek ‘Het verraad van Anne Frank‘ dat maandag is verschenen en gestoeld is op de studie.
De onderzoekers, die zo’n dertig theorieën – ook oude verdenkingen – bestudeerden, achten ‘de theorie Van den Bergh’ voor 85 procent waarschijnlijk. De Joodse notaris zou onderduikadressen aan de Duitsers hebben doorgegeven om de veiligheid van zijn eigen gezin te garanderen. Van den Bergh had toegang tot lijsten met deze adressen omdat hij medeoprichter was van de Joodse Raad. Daarnaast had hij, volgens het onderzoek, de juiste Duitse contacten om de adressen aan door te spelen, onder meer door zijn notariële werk.
Anoniem briefje
Een ander opvallend resultaat van het onderzoek is dat het coldcaseteam een kopie van een briefje boven tafel heeft gekregen, dat Otto Frank (de vader van Anne) ontving vlak na de oorlog. ‘Uw schuilplaats te Amsterdam werd indertijd medegedeeld aan de Jüdische Auswanderung te Amsterdam, Euterpestraat, door A. van den Bergh, destijds woonachtig nabij het Vondelpark, O. Nassaulaan. Bij de J.A. lag een hele lijst van door hem opgegeven adressen,’ stond daarop geschreven.
Otto Frank maakte het bestaan van dit briefje eerder in 1964 openbaar, toen Van den Bergh inmiddels was overleden (in 1950). Dit leidde in eerste instantie niet tot aantijgingen, want lang werd ervan uitgegaan dat Van den Bergh aan het einde van de oorlog in een concentratiekamp zat, en dat het dus onwaarschijnlijk was dat hij vanuit daar het verraad orkestreerde. Van den Bergh bleek echter nooit in een kamp te hebben gezeten.
Verder is het opmerkelijk dat, volgens het onderzoek, vader Frank de medeplichtigheid van de Joodse notaris bovendien eerst niet heeft willen onthullen. Hij heeft zelfs actief zijn naam om meerdere redenen – bijvoorbeeld het aanwakkeren van antisemitische sentimenten – willen verbergen.
“De notaris was geen slecht mens, hij werd met een gruwelijk dilemma geconfronteerd en dat moet Otto Frank hebben ingezien,” zegt journalist Pieter van Twisk, een van de onderzoeksleiders, daarover in de Volkskrant. “Hoe zouden wij hebben gehandeld? Het is een vraag die alle teamleden zich vaak hebben gesteld. Wij leven in vrijheid, wij kunnen daar helemaal geen moreel oordeel over vellen.”
Flinterdun bewijs
Volgens de onderzoekers zijn er nog altijd vraagtekens. Hoe en waarom Van den Bergh de familie Frank precies verraadde, zal gissen blijven omdat de notaris lang geleden is overleden. Ook is het originele briefje nog altijd zoek, en is het bestaan van de lijsten van de Joodse Raad met onderduikadressen niet zeker.
Ronald Leopold, de algemeen directeur van de Anne Frank Stichting, vindt nader onderzoek dan ook noodzakelijk. “Je moet heel erg oppassen met iemand de geschiedenis insturen als verrader van Anne Frank als je daar geen 100 of 200 procent zekerheid over hebt,” zegt hij, terwijl hij het onderzoek ook ‘heel goed en zorgvuldig’ noemt.
Historicus Erik Somers van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies doet dat niet. “Het bewijs is uiterst dun,” stelt hij. “De onderzoekers zijn van te veel aannames uitgegaan. Ze wilden graag op deze persoon uitkomen, want een afschrift van een briefje is hun enige houvast. Dat is uitgangspunt voor de verdere zoektocht geweest. Dat het om een anoniem briefje gaat, is ook niet sterk.”
Ook collega-historicus Bart van der Boom, universitair docent aan de Universiteit Leiden, noemt het bewijs ‘flinterdun’. Van der Boom: “Na de oorlog deden de wildste geruchten de ronde over wie, wie zou hebben verraden. Van den Bergh had veel vijanden.” De historicus, die jarenlang onderzoek deed naar de Joodse Raad, stelt verder dat er geen enkel bewijs is voor de lijsten van de Joodse Raad en stoort zich tot slot aan de bewering van het coldcaseteam dat zij hebben gewerkt met de modernste opsporingstechnieken. “Het is een hoop poeha om niets.”
Foto: Anne Frank / Wikimedia Commons