Een advocate die een beroepsfout maakte in een echtscheidingszaak, lijkt goed weg te komen. Haar cliënte trekt een tuchtklacht vlak voor de behandeling in. Eind goed, al goed? Toch niet: de Haagse Raad van Discipline besluit de zaak voort te zetten met het oog op het algemeen belang.
De relatie tussen de advocaat en haar cliënte komt op scherp te staan als de advocate in het hoger beroep van een echtscheidingszaak niet de meest recente inkomensgegevens van haar cliënt overlegt aan het gerechtshof. Hierop stelt het hof na een draagkrachtberekening een lager alimentatiebedrag vast dan waar ze recht op zou hebben. De cliënte houdt de advocate aansprakelijk voor de schade als gevolg van een beroepsfout en dient in de zomer van 2020 een klacht tegen haar in.
In maart 2021 laat de cliënte de deken en de Raad van Discipline echter weten de klacht in te trekken, omdat zij alsnog een regeling heeft getroffen met haar advocaat. De advocate vraagt de raad het dossier te sluiten, en ook de deken vind het wel prima; hij geeft aan zelf geen reden te zien om de klachtzaak nog voort te zetten, ook niet om redenen van algemeen belang.
Hier denkt de Haagse Raad van Discipline dus anders over, aldus een beslissing van 31 mei. De raad besluit de tuchtzaak voort te zetten op grond van artikel 47a van de Advocatenwet, die bepaalt dat de raad in het geval van intrekking van een klacht kan beslissen de klacht toch te behandelen ‘om redenen van het algemeen belang’.
Kernwaarden in het geding
Hiervan zou geen sprake zijn als de zaak enkel om de beroepsfout draaide, maar er zijn nog twee klachtonderdelen, merkt de raad op. Zo zou de advocate na een eerste aansprakelijkheidsstelling niets van zich hebben laten horen, om vervolgens niet meteen in actie te komen in een poging de schade af te wikkelen.
“Het voortvarend en zorgvuldig omgaan met (beroeps)fouten of verzuimen, waarbij mogelijk schade is ontstaan voor een cliënt of een derde, behoort tot een behoorlijke praktijkvoering,” redeneert de tuchtrechter. “Daarbij hoort in beginsel ook onverwijlde melding van de kwestie bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, ook als de advocaat de intentie heeft om de kwestie minnelijk te regelen met de cliënt. Met een (te) late melding kan de cliënt immers benadeeld worden en kan de financiële integriteit van de advocaat in het geding komen.”
En als er in dit geval sprake is van schendingen van de kernwaarden deskundigheid en (financiële) integriteit door een advocaat, dan raakt dit volgens de raad het algemeen belang. “De raad acht het bovendien wenselijk dat deze kernwaarden onder de aandacht worden gebracht van de beroepsgroep in zijn algemeenheid en van verweerster in het bijzonder,” zo staat in de uitspraak. Dit laatste omdat de beroepsfout is gemaakt in de periode dat de advocate nog in een proeftijd zat wegens een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling.
Omdat de cliënte de klacht heeft ingetrokken, bepaalt de raad op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de Haagse deken Van Rijn wordt aangemerkt als klager voor het vervolg van de zaak.