Belanghebbenden hebben de bevoegdheid om een raadsheer in een beroepsprocedure te wraken. Maar is er een opeenstapeling van wrakingsverzoeken die inhoudelijk niet verschillen, dan is er sprake van misbruik. De wrakingskamer kan dan besluiten geen wrakingsverzoeken meer in behandeling te nemen.
Tot dit oordeel is de wrakingskamer van de Hoge Raad onlangs gekomen. Deze kreeg in een cassatieprocedure enkele wrakingsverzoeken binnen, die zij op 20 november 2020 afwees. Zij stuurde de verzoekster op 3 december 2020 twee brieven met daarin de mededeling de uitspraak op 11 december 2020 zou plaatsvinden.
Op 11 december 2020 diende de verzoekster opnieuw een wrakingsverzoek in. Dit verzoek betrof dezelfde raadsheren en bevatte dezelfde motivering als de eerdere wrakingsverzoeken. De verzoekster stelde de afwijzing van haar eerdere wrakingsverzoek pas te hebben ontvangen op 7 december 2020. Volgens haar had de beslissing om in de belastingzaken uitspraak te doen in ieder geval tot die datum moeten wachten.
Uitspraak mocht plaatsvinden
De Hoge Raad maakt duidelijk dat met de beslissing op het wrakingsverzoek op 20 november 2020 de schorsing van de belastingzaken is geëindigd. De uitspraak mocht daarom plaatsvinden op 11 december 2020. Overigens is het nog maar de vraag of de verzoekster echt pas op 7 december 2020 de beslissing op haar wrakingsverzoek heeft ontvangen. Maar zelfs als dat zo is, hebben de raadsheren die de belastingzaken behandelen daar niets mee te maken. Sterker nog, deze raadsheren dienen zich juist niet met de wrakingsprocedure te bemoeien.
Misbruik van wraking
Verder verwerpt de Hoge Raad de kritiek op de eerdere wrakingsbeslissing. Deze kritiek heeft geen betrekking op de raadsheren die de belastingzaken behandelen. De Hoge Raad constateert dat hier sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken. De hoogste nationale rechter oordeelt dat de verzoekster haar bevoegdheid tot wraking misbruikt. De wrakingskamer zal daarom een volgend wrakingsverzoek van de vrouw niet in behandeling nemen.
Wet: art. 8:15 en 8:16, tweede en vijfde lid Awb
Bron: Hoge Raad 15 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:61, 20/04108 en 20/04109
Dit bericht is eerder gepubliceerd op Taxence.nl.