Wat weegt zwaarder: het recht op anonimiteit van een spermadonor of het recht van een kind om te weten van wie het afstamt? Advocaat Christiaan Alberdingk Thijm schreef zijn tweede roman over dit nog altijd relevante dilemma: De familie Wachtman. “Gaandeweg kantelde mijn eigen gezichtspunt.”
Naast zijn werk als advocaat informatierecht bij bureau Brandeis en als docent aan de UvA, vond Christiaan Alberdingk Thijm in de afgelopen negen jaar de tijd om een gelaagde, hoogst gedetailleerde roman te schrijven. In De familie Wachtman, op 20 januari te verschijnen bij Ambo|Anthos, lopen de werelden van zaaddonoren en hun verwekte kinderen, toneel- en stemacteurs en de universiteit soepel in elkaar over. Voor de passages over de UvA ‘leende’ hij enkele ervaringen die hij had bij het Instituut voor Informatierecht, waar hij als docent actief is. “Ik denk dat het voor lezers leuk is om van binnenuit een kijkje in die wereld te krijgen.”
De hoofdpersoon is universitair hoofddocent Philip Wachtman. Zijn wetenschappelijke carrière is in het slop is geraakt. Tot overmaat van ramp lijkt zijn promotieonderzoek over de anonimiteit van de spermadonor overbodig te worden, en dreigt hij ook nog eens gepasseerd te worden voor het hoogleraarschap. Intussen wil zijn vriendin Freya, stemactrice achter het immens populaire kinderpersonage Felicity, maar niet zwanger worden. Dat moet volgens Freya wel aan haar vriend liggen. Philip weet beter: die is als zaaddonor verantwoordelijk voor vele nakomelingen. Het nieuwe – fictieve – Rasmussen-arrest brengt zijn anonimiteit als zaaddonor acuut in gevaar.
Na het verschijnen van zijn eerste roman in 2011, Het proces van de eeuw, werkte Alberdingk Thijm negen jaar lang met tussenpozen aan dit nieuwe boek. “Het oermanuscript dateert alweer van 2013. Ik wist al die tijd wel waar ik naar toe wilde, maar kon door de jaren heen volop met de details spelen. Afgelopen zomer maakte ik een laatste schrijfsprint, en medio november was het af.”
Hoe raakte je geïnteresseerd in het maatschappelijk debat over de anonimiteit van de zaaddonor?
“Dat begon met een artikel dat ik in 2011 las, over een studente die op zoek was naar vader. Ze had in korte tijd beide ouders verloren. Door papieren van het AMC die ze op zolder vond, ontdekte ze dat zij het kind was van een zaaddonor. De man die haar had opgevoed, was dus niet haar biologische vader. Ze ging met de brief in handen naar het AMC en sprak een verpleegster aan. Die mocht haar niets vertellen, want het betrof een anonieme donor. De verpleegster gaf wel mee dat het vaak studenten geneeskunde zijn die doneren, en dat het een lange man was geweest. Daarop ging ze posten in het ziekenhuis, op zoek naar een lange arts. Ze sprak zelfs mannen aan: ‘Heb jij wel eens zaad gedoneerd?’ Dat gegeven zit ook verwerkt in het boek.”
Vanuit juridisch oogpunt vind ik dat een heel interessant gegeven, die botsing van belangen. Je hebt immers enerzijds het recht op anonimiteit en anderzijds het recht om te weten van wie je afstamt. Dat boeit me, ik doe bijvoorbeeld zelf veel privacy-gerelateerde zaken, en dat zijn interessante puzzels. In 2004 is de wet aangepast, om meer tegemoet te komen aan de belangen van het donorkind. In de loop der jaren zijn de opvattingen over het onderwerp heel anders geworden; er is tegenwoordig veel meer aandacht voor de donorkinderen. De verschillende posities in het debat hierover zijn verwerkt in de hoofdpersonages: een zaaddonor, een wensouder, een mogelijk donorkind en een gynaecoloog.”
Hoe pakte je je research aan?
“Om te beginnen ben ik natuurlijk geen familierechtadvocaat, dat aspect was me vreemd. Bij het schrijven is dat eigenlijk wel prettig; zo kon ik onbevangen in de materie duiken. Ik heb er volop jurisprudentie op nageslagen, maar niet met de intentie om een specialist te worden op dit gebied. Ik wilde vooral ervaringen uit het veld horen. Toen ik begon met diepgaander onderzoek, dacht ik vooral: ‘Je zal maar anoniem hebben gedoneerd, en op een dag staat er opeens een kind bij je op de stoep dat een band met je wil aangaan, terwijl je dit nooit zo hebt bedoeld’. Mijn sympathie ging daarom aanvankelijk vooral uit naar de donor. Maar later sprak ik een aantal donorkinderen en hoorde ik aangrijpende verhalen van mensen die al hun hele leven met volle overtuiging op zoek zijn naar hun biologische vader. Gaandeweg het schrijven is mijn eigen perspectief daarom behoorlijk gekanteld.”
Je hebt gesproken met zowel activistische donorkinderen als donoren die hun identiteit geheim hebben willen houden. Hoe kwam je met deze donorkinderen in contact?
“Onder meer via de organisatie Donor Detectives, die donorkinderen helpt hun vader te vinden, bijvoorbeeld met behulp van DNA-onderzoek. Ik sprak iemand die had ontdekt dat zijn vader psycholoog is. Met zijn halfzus maakte hij een afspraak bij hem, zogenaamd voor een consult. Eenmaal bij hem vertelden ze hem: ‘Je bent onze vader’. Zulke verhalen riepen diverse vragen bij me op. Wat gebeurt er als je die persoon eenmaal hebt gevonden? Wil je een relatie opbouwen, of juist niet? Wat als de biologische vader dit niet wil? Of als het een vervelende man blijkt te zijn, wat dan?”
Hebben de zaken rond zaaddonor Ed Houben (‘de man met 100 kinderen’) of spermadokter Jan Karbaat invloed gehad op het verhaal?
“Toen die zaken in het nieuws kwamen, had ik mijn verhaalstructuur al bedacht, dus ze vormden geen directe inspiratie. Er zijn natuurlijk altijd uitwassen; wat Karbaat heeft gedaan, is uiteraard niet de bedoeling. Ik wilde van mijn verhaal niet ‘iets geks’ maken, maar heb naar aanleiding van de Karbaat-affaire wel met gynaecologen gesproken om meer over hun rol hierin en over die man zelf te weten te komen.”
Philip Wachtman schat in dat hij 411 kinderen heeft verwekt. Ben je niet bang dat zo’n hoog aantal de geloofwaardigheid van het plot aantast?
“Nee hoor, dat denk ik niet. Er moet juist iets fundamenteels op het spel staan voor Wachtman, die altijd in de veronderstelling was dat hij anoniem had gedoneerd. Het moet de omvang van zijn probleem aanduiden. Het gegeven dat hij bijvoorbeeld opeens in ieder roodharig kind een nakomeling denkt te zien, versterkt dat.”
Hoe schrijf je zo’n gelaagde roman in combinatie met je werk als advocaat en als docent aan de UvA?
“Mijn vrouw zei ook steeds dat het onmogelijk is, maar met goed plannen en werken in kleine stapjes kan het wel. Voor het schrijven van die oerversie stond ik steeds om half zes op, met het doel om tot half acht, acht uur minstens 500 woorden te schrijven. Ik zag de opzet al goed voor me, en als je dit tweehonderd dagen zo doet, heb je opeens 100.000 woorden. Al moet het eindeloos herschrijven en bijschaven dan natuurlijk nog beginnen. Weet je wat het is; als je langer advocaat bent, dan verandert je rol, ben je meer aan het coördineren en schrijf je zelf minder lange processtukken of dagvaardingen. Dat begon ik te missen; jezelf helemaal onderdompelen in een stuk tekst is zalig, en met een roman kan dat in optima forma.”
Wat zijn je verwachtingen van het boek in termen van succes?
“De verwachtingen zijn goed. Van Het proces van de eeuw zijn sinds de publicatie 25.000 exemplaren verkocht, en het is aan de zevende druk toe. Dat boek was vooral populair onder advocaten en juristen. Ik denk dat dit boek dankzij het onderwerp een grotere doelgroep aanspreekt. Ik heb goede hoop, maar ben tegelijkertijd realistisch; er worden steeds minder boeken verkocht. Ik vind het leuk als het breed gelezen zou worden, maar zal niet teleurgesteld zijn als het geen bestseller wordt.”
De familie Wachtman verschijnt op 20 januari via uitgever Ambo|Anthos en is online voor te bestellen, ook bij de betere boekhandel.