Het wetsvoorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen is recent aangenomen en treedt komend jaar in werking. Het verduidelijkt de taken en verantwoordelijkheden van bestuurders en commissarissen. Wat zijn de gevolgen van deze wet en moeten bestuurders en commissarissen zich zorgen maken?
Het wetsvoorstel werd in 2016 ingediend, naar aanleiding van een reeks incidenten rondom het bestuur en toezicht bij verschillende stichtingen in de semipublieke sector. Onder andere in de sociale huursector bij woningcorporatie Vestia, bij thuiszorgorganisatie Meavita en onderwijsinstelling Amarantis. Bij deze organisaties bleek keer op keer dat de bestuurders hun taken niet goed uitvoerden en dat de aangewezen commissarissen hier niet genoeg toezicht op hielden. Met veel schade, rechtszaken en faillissementen tot gevolg.
De Commissie Behoorlijk Bestuur kreeg daarom in 2013 opdracht om een onderzoek naar deze affaires uit te voeren. Zij adviseerde om een nauwkeuriger taakomschrijving van toezichthouders van verenigingen en stichtingen in de wet op te nemen. Ook pleitte de commissie voor het aanscherpen van de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders die hun taak niet goed vervullen.
Professionaliseringsslag niet gemaakt
Deze duidelijkere taakomschrijving en verscherping van de aansprakelijkheid zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel. Volgens minister Dekker voor Rechtsbescherming blijft dit actueel, omdat de vereiste professionaliseringsslag lang niet bij alle organisaties is gemaakt. Als het gaat om het bestuur en het interne toezicht, geeft de huidige wet volgens de minister bovendien onvoldoende houvast. Zo is er nog steeds onduidelijkheid over de precieze taak en verantwoordelijkheden van bestuurders en interne toezichthouders. Ook is de omvang van de aansprakelijkheid van falende bestuurders en toezichthouders niet altijd helder.
Het wetsvoorstel verduidelijkt en verscherpt dus de regeling voor bestuur en toezicht bij verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen. Dit wordt gedaan door zo veel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande regels voor de NV en de BV in het Burgerlijk Wetboek.
Norm voor taakvervulling: belang van de rechtspersoon
Het wetsvoorstel bepaalt dat bestuurders en commissarissen zich bij de vervulling van hun taak moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie. Deze norm staat al beschreven in diverse codes en vaak ook in de statuten van verenigingen en stichtingen, maar wordt nu dus wettelijk verankerd.
Ook moet het bestuur de raad van commissarissen (RvC) tijdig voorzien van de gegevens die de RvC nodig heeft voor haar taakuitoefening. Verder wordt wettelijk verankerd dat het bestuur de RvC ten minste één keer per jaar schriftelijk op de hoogte moet stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en van de gebruikte beheers- en controlesystemen.
Aansprakelijkheid bij onbehoorlijke taakvervulling
De hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders bij onbehoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW) gaat ook gelden voor commissarissen en niet-uitvoerende bestuurders van verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen.
Het wetsvoorstel geeft daarnaast regels voor aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in geval van faillissement wegens onbehoorlijke taakvervulling (door van toepassing verklaring van art. 2:138 lid 1 en lid 3 t/m 10 BW). Bij niet-commerciële verenigingen en stichtingen was er nog geen wettelijke grondslag om bestuurders en/of commissarissen aansprakelijk te houden op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur of kennelijk onbehoorlijk toezicht in geval van faillissement.
Voor wat betreft het wettelijk vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement (art. 2:138 lid 2 BW, niet voldoen aan jaarrekening- en administratieplicht), geldt dat dit op basis van de nieuwe wet van toepassing is op bestuurders en commissarissen van verenigingen en stichtingen die een financiële verantwoording moeten afleggen die gelijk of gelijkwaardig is aan een jaarrekening (semipublieke instellingen op grond van sectorspecifieke regelgeving). Met dit bewijsvermoeden kan de rechter vervolgens makkelijker bestuurders en commissarissen aansprakelijk houden.
Dit bewijsvermoeden gold op grond van de huidige artikelen 2:50a/300a en art. 2:138 lid 2 BW al voor bestuurders en commissarissen van formele en commerciële verenigingen (waaronder ook de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij) en commerciële stichtingen. Het bewijsvermoeden is kortom niet van toepassing op bestuurders en commissarissen van de overige (in de zin van: niet semipubliekrechtelijke) informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen.
Ontslag van bestuurder of commissaris bij stichting
In de praktijk blijken de ontslaggronden van art. 2:298 BW niet altijd voldoende om een wanpresterende stichtingbestuurder door de rechter te laten ontslaan. Op grond van de nieuwe wet kan de rechter daarom op vordering van een belanghebbende een bestuurder of commissaris ontslaan wegens taakverwaarlozing, andere gewichtige redenen of een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Tegenstrijdig belang
Soms heeft een bestuurder of commissaris een (privé)belang dat botst met het belang van de rechtspersoon. Op grond van het wetsvoorstel gaat er bij de vereniging, coöperatie, stichting en waarborgmaatschappij een vergelijkbare regeling gelden als die bij de BV en NV. De geconflicteerde bestuurder of commissaris mag niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming over het relevante onderwerp.
Andere belangrijke wijzigingen
Monistisch bestuurssysteem
Door de invoering van de nieuwe wet wordt het mogelijk om bij de vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en stichting een one tier board in te stellen; een raad van bestuur bestaande uit uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, waarbij de toezichthoudende functie wordt vervuld door de niet-uitvoerende bestuurders.
Toezicht door Raad van Commissarissen
Het wetsvoorstel biedt een wettelijke basis voor een Raad van Commissarissen. Die wettelijke basis was er nog niet voor alle rechtspersonen. De wettelijke taak van de raad van commissarissen is voor alle rechtspersonen gelijk: toezicht houden op het beleid en de gang van zaken van de rechtspersoon en het bestuur met raad terzijde staan. Statutair kan de taak van de RvC worden uitgebreid.
Meervoudig stemrecht
Aan bestuurders en commissarissen kan meervoudig stemrecht worden toegekend. Statutair kan dan worden bepaald dat een bestuurder A twee stemmen heeft en de bestuurders B ieder één stem. Wat niet (meer) mag, is dat één bestuurder of commissaris alleen méér stemmen kan uitbrengen dan de andere bestuurders of commissarissen gezamenlijk.
Regeling bij afwezigheid van het bestuur of toezicht
Voor het geval het bestuur of het toezicht tijdelijk (belet) of definitief (ontstentenis) niet in zijn taken kan voorzien, moeten de statuten een regeling bevatten, zodat de taak toch kan worden uitgeoefend.
Conclusie
De nieuwe wet zal op 1 januari of 1 juli 2021 in werking treden en betekent ten opzichte van het huidige recht vooral een extra risico voor bestuurders en commissarissen van niet-commerciële stichtingen en verenigingen in faillissementssituaties.
Voor bestuurders en commissarissen van semipublieke instellingen (die op grond van sectorspecifieke regelgeving een “jaarrekening” moeten publiceren) komt daarbij ook nog eens het bewijsvermoeden bij het schenden van de jaarrekening- of de administratieplicht. Ook zullen veel organisaties hun statuten en reglementen moeten aanpassen aan de nieuwe wet. Geen reden voor paniek, maar het is wel van belang om alert te zijn op de nieuwe regels.
Nog meer weten over de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR)? Meldt u aan voor deze online cursus.
Boek over gevolgen voor coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
Over de gevolgen van de nieuwe wet voor de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij is meer informatie te vinden in het recent verschenen boek ‘De coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij na de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen’ van prof. mr. P.J. Dortmond.