In Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de eerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. De meeste advocaten kunnen zich hun eerste pleidooi nog levendig herinneren. Zo ook Huib Lebbing (Houthoff). Nog voordat hij zijn debuut kon maken, had hij bijna een klacht aan zijn broek.
Huib Lebbing
Partner bij Houthoff
Beëdigingsdatum: 10 oktober 1995
De zaak
“Mijn eerste, eigen zaak was een arbeidsrechtzaak waarin wij de werknemer bijstonden. Die zat al een tijd ziek thuis en dreigde nu ontslagen te worden, zogenaamd wegens financiële problemen bij de werkgever. Een prima zaak om mee te beginnen, dacht ik. Maar zijn werkgever werd bijgestaan door een van de oudste partners van een ander groot kantoor, een nogal onsympathiek zwaargewicht. Alleen al bij het horen van zijn naam, schoot mijn adrenaline-level omhoog.
De partner was benoemd tot bewindvoerder van de werkgever. In die hoedanigheid belde hij me regelmatig briesend op. Meestal vanuit de auto, dat was heel wat in 1995. Het droeg behoorlijk bij aan het imponerende karakter van die gesprekken, waarin de partner op niet mis te verstane wijze duidelijk maakte dat zijn wil wet was. Ik zat altijd op het puntje van mijn stoel als ik hem aan de lijn had, zo gespannen was ik. Maar in juridisch opzicht had de werkgever tegenover zijn zieke werknemer echt geen poot om op te staan. Daarom waagde ik het toch om de partner tegen te spreken, wat de sfeer natuurlijk niet ten goede kwam. Driftig maakte ik van elk gesprek aantekeningen, die ik telkens na afloop naar hem toe faxte. Hij faxte nooit terug, maar onze correspondentie lag in ieder geval vast: het zou mij niet gebeuren dat hij me later ergens op zou pakken.
Mijn cliënt bleef de belachelijk lage schikkingsvoorstellen van zijn werkgever weigeren. Daarom besloten we de zaak uiteindelijk toch voor de kantonrechter te brengen.”
Het pleidooi
“Het verweerschrift schreef ik zelf. De faxen voegde ik daar als productie aan toe. Nadat mijn patroon alles had nagelezen, bracht ik de documenten in het geding en bereidde me voor op de zitting.
Op de avond vóór de zitting kende ik iedere letter van de zaak uit mijn hoofd. Terwijl ik nogmaals oefende hoe ik mijn poot zo sympathiek mogelijk stijf hield tegen de mogelijke verwijten van mijn tegenpleiter, kreeg ik een fax. Van de partner: hij ging een klacht tegen me indienen bij de deken. Reden: het schenden van de gedragsregels voor advocaten. Blijkbaar had hij nu pas de stukken voor de zitting bekeken. Want hoe haalde ik het in mijn hoofd om onze confraternele correspondentie in het geding te brengen? Ik schrok me kapot, ik had geen idee dat dat niet mocht! Ik was net begonnen als stagiair, de lessen over gedragsregels stonden pas later op het programma.
Powerplay
De moed zakte me in de schoenen, ik had nog niet eens in de rechtbank gestaan en ik had mijn eerste klacht al binnen. Mijn patroon schrok ook, zij had mijn overtreding ook niet opgemerkt bij het meelezen van de stukken. Toch liet ze me dit zelf oplossen: ik moest de partner bellen om mijn excuses aan te bieden. Dat deed ik, schoorvoetend, maar hij bond niet in: ik had echt een grote fout begaan, die ik zeker zou bezuren. Puur powerplay, waarschijnlijk hoopte hij dat ik nu zo zenuwachtig werd voor de zitting dat ik alsnog een schikking zou accepteren. Ik voelde me natuurlijk best wel geïntimideerd, maar ook gemotiveerd tot op het bot. Nog steeds was ik er stellig van overtuigd dat ik deze zaak kon en moest winnen.
Daarom toog ik de volgende dag vastbesloten – maar met een knoop in mijn maag – naar de zitting. Tot mijn grote verbazing én opluchting trof ik daar echter niet de partner zelf, maar zijn medewerker aan. Tijdens de zitting kwam het onderwerp van de confraternele correspondentie ook ter sprake. Ik zette me schrap om me tegenover de rechter nader te verklaren over de faxen. Maar toen merkte de rechter droogjes op dat de partner tijdens onze overleggen niet had gesproken als advocaat, maar in zijn hoedanigheid van bewindvoerder. Van confraternele correspondentie was dus geen sprake. En van een klacht zou het ook zeker niet komen.
Daarmee viel natuurlijk een enorme last van mijn schouders. Triomfantelijk maakte ik daarna mijn pleidooi af, waarin ik geen goed woord over had voor de opstelling van de werkgever. De rechter stond duidelijk aan mijn kant, de medewerker kreeg er flink van langs en het ontslag werd niet toegekend. Als ik mij goed herinner, is de arbeidsovereenkomst later in overleg alsnog ontbonden. Daarbij heeft de werkgever flink veel dieper in de buidel moeten tasten dan zij aanvankelijk wilden. Zo liep de zaak met een sisser, maar vooral ook met een overwinning af.”
De evaluatie
“De partner heb ik nooit meer gesproken. En die klacht heeft hij uiteraard ook niet meer ingediend. Voor mij had mijn advocatencarrière best wat minder spannend mogen beginnen, maar het waren wel zeer leerzame lessen. Over het bestaan van gedragsregels bijvoorbeeld, die ik daarna natuurlijk van voor tot achter heb gelezen. Maar ook over het belang van een goede voorbereiding: als jonkie kun je elke zaak winnen, als je maar je huiswerk doet en gretig genoeg bent. Dat zeg ik nu ook tegen mijn stagiaires: zelfs de meest doorgewinterde advocaat kan een kapitale fout maken als hij teveel op routine vertrouwt.”