De behandeling van een rechtszaak via een videoverbinding of zelfs enkel een telefoonverbinding als gevolg van Covid-19, is niet in strijd met het recht op een eerlijk proces. Tot dit oordeel is de Hoge Raad afgelopen vrijdag gekomen.
Wanneer een betrokkene in verband met Covid-19 niet fysiek aanwezig kan zijn bij een rechtszitting, moet volgens de Hoge Raad worden gekozen voor ‘een passende andere oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan het belang van de betrokkene bij een eerlijk proces’. Dat kan bijvoorbeeld een videoverbinding zijn, of een telefoonverbinding tussen de rechter en de betrokkene.
De Hoge Raad verwijst hiervoor onder meer naar de Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid, waarin onder meer staat: ‘Indien in verband met de uitbraak van Covid-19 in burgerlijke en bestuursrechtelijke gerechtelijke procedures het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is, kan de mondelinge behandeling plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.’
Als gevolg van de coronamaatregelen moesten in de afgelopen maanden vele verdachten en betrokkenen telefonisch of via videoconferencing worden gehoord, zonder dat zij fysiek in de rechtszaal aanwezig waren. In de zaak waar de Hoge Raad vrijdag over heeft geoordeeld, waarin de betrokkene alleen via een geluidsverbinding werd gehoord, was dit kortom niet in strijd met het recht op een eerlijk proces.
De zaak in kwestie draaide om het verkrijgen van een rechterlijke machtiging tot het voortzetten van een zogenoemde crisismaatregel voor een betrokkene met een psychische stoornis (verplichte zorg met gedwongen opname). In een dergelijk geval moet de betrokkene eerst door een psychiater worden onderzocht, in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokken persoon.
In dit geval, dat zich vlak voor de corona-uitbraak voordeed, heeft de psychiater de betrokkene alleen telefonisch gesproken. Vervolgens heeft de rechtbank het verzoek tot het treffen van een crisismaatregel telefonisch behandeld en de machtiging verleend. Tegen die beslissing stelde de betrokkene beroep in cassatie in bij de Hoge Raad, met de klacht dat deze gang van zaken in strijd is met diverse bepalingen uit het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Hoge Raad heeft die klacht verworpen. In de omstandigheden van dit geval kon de rechtbank tot het oordeel komen dat een behandeling van het verzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet verantwoord was, en dat dit ook geldt voor het psychiatrisch onderzoek. Verder oordeelt de Hoge Raad dat steeds moet worden gekozen voor een alternatief voor persoonlijk contact dat in de gegeven omstandigheden wel mogelijk is en dat recht doet aan de belangen van de betrokkene.
Daarbij verdient ‘een tweezijdige beeld- geluidsverbinding de voorkeur boven alleen een tweezijdige geluidsverbinding’, maar in dit geval volstond de telefoonverbinding.
Foto: de Rechtspraak