In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Dit keer vertelt Gerard Endedijk over zijn bewogen pleitdebuut in het verre oosten, waar hij drie wijze lessen leerde.
Door Ronne Theunis
Gerard Endedijk
Partner verzekerings- en aansprakelijkheidsrecht bij Rutgers & Posch
Beëdigingsdatum: 15 januari 1991
De zaak
“Ik was nog niet beëdigd, toen mijn patroon – een man van weinig woorden – zich bij hem riep. Hij overhandigde me een dossier van een verzekeringszaak met beperkt belang, waarin de kantonrechter een mondelinge toelichting had gelast: of ik die kon gaan bijwonen. ‘Dat kun jij!’ Daar was ik zelf niet zo zeker van, want ik was toch nog geen advocaat? Dat zou geen probleem zijn, beloofde mijn patroon: ‘Je wordt op je woord geloofd’.
Hij drukte me wel op het hart de zaak, hoe eenvoudig ook, niet te licht op te vatten: ‘Kleine zaken bestaan niet’. Dat kon ik in al mijn onervarenheid alleen maar beamen.
De zitting vond plaats in Terborg, vér en lommerrijk in de Achterhoek. Ik had me uiteraard buitengewoon goed ingelezen in het dossier en alle aspecten van verzekeringsrecht doorgrond. De zitting begon om half drie, maar voor de zekerheid vertrok ik – in mijn uppie – ‘s ochtends in alle vroegte uit Amsterdam. Zelfs als ik autopech zou krijgen en vervolgens de trein én de bus zou missen, wilde ik op tijd zijn. Uiteindelijk heb ik urenlang koffie zitten drinken in een wegrestaurant, voordat ik kon aanbellen bij het kantongerecht.”
Alarmbellen
“De bode zei dat de zitting niet in toga zou zijn. Dat kwam goed uit, want ik wist wel dat ik zonder beëdiging geen toga mocht dragen. Eigenlijk hadden toen de alarmbellen af moeten gaan, maar ik dacht vooral aan mijn aankomende pleitdebuut. Ondanks de spanning vond ik het ook heel stoer. Ik voelde me een hele meneer toen ik daar zat: nu ga ik aan het echte werk beginnen, dacht ik.
Mijn enthousiasme werd wel iets getemperd door de korzelige kantonrechter, die zonder excuses bijna een half uur te laat kwam en vervolgens zonder aankondiging half mompelend de zaak opende. Maar ik was er helemaal klaar voor: ik zou ze allemaal wel eens even laten zien wat een goede advocaat ik was.”
De zitting
“Mijn cliënt was niet aanwezig bij de zitting, het was in die tijd gebruikelijk dat verzekeraars dergelijke zaken aan hun advocaten overlieten. De kantonrechter richtte meteen het woord tot mij: van welk kantoor ik kwam, hoe lang ik daar al werkte en wie mijn patroon was. Toen ik zijn naam noemde, zag ik bij de kantonrechter een wenkbrauw omhoog gaan. Hij wist meteen hoe laat het was. Achteraf bleek dat mijn patroon en hij studievrienden waren en dat mijn patroon wel vaker onbeëdigde stagiaires op hem afstuurde.
Ik kreeg onmiddellijk de wind van voren: ‘U bent toch helemaal geen advocaat? Wat komt u hier doen?!’ De kantonrechter vroeg of ik van de verzekeraar een volmacht had meegekregen. Dat had ik niet, daar had mijn patroon ook helemaal niets over gezegd. Daarom stotterde ik: ‘Maar ik word toch op mijn woord geloofd?’ Dat bleek tegen het zere been van de kantonrechter, want die sneerde: ‘Dat geldt alleen voor advocaten!’ De zaak dreigde uit te lopen op verstek.”
Lonely and lost
“Ik kon wel door de grond zakken. Had ik me inhoudelijk zo goed voorbereid, had ik zo’n basale advocatuurlijke norm over het hoofd gezien. Daar ging mijn vlammende pleidooi! Even raakte ik in paniek: wat moest ik nu doen? Ik voelde me echt lonely and lost in the far east.
Uiteindelijk sprak de kantonrechter, heel minzaam, de verlossende woorden: ‘Ik vertrouw er dan maar op dat u gemachtigd bent om namens uw cliënt te spreken.’ Het zal vijf minuten later zijn geweest, maar in mijn beleving zat ik daar al een uur te zweten. Hakkelend en stotend heb ik alsnog mijn verhaal gedaan en voor ik het wist stond ik weer buiten. Hoe de zaak is afgelopen: géén idee.”
De evaluatie
“Daarna leerde ik nóg een les: het beste pleidooi houd je op de weg terug. Inhoudelijk was mijn verhaal best goed, maar pas achteraf bedacht ik me hoe groots en meeslepend ik het had moeten brengen. Helaas was het door het hele volmacht-debacle in de rechtbank bij stotteren gebleven.
Ik werd dus zeker niet op mijn woord geloofd, maar dat kleine zaken niet bestaan, klopte wel degelijk. Iedere zaak heeft iets bijzonders. Dat mantra houd ik nog steeds aan en doceer ik ook regelmatig aan studenten.
Toen ik zelf patroon was, liet ik mijn stagiaires ook meteen in het diepe springen, maar nooit zonder reddingsmiddelen. Liever rust ik mensen uit met voldoende zwemvesten en waarschuw ik ze waar de moerassen zitten, zodat ze het daarna zelf kunnen proberen. Toch heeft de aanpak van mijn patroon ook succes gehad, want ruim 28 jaar later ben ik nog steeds met veel plezier verzekeringsrechtadvocaat.
En de verzekeraar van destijds? Nog steeds mijn cliënt.”