Een advocaat krijgt twijfels over de identiteit van een buitenlandse cliënt die hij bijstaat in een sociale zekerheidskwestie. Ook vermoedt hij dat zijn cliënt spioneert voor de Iraanse overheid. Nadat hij zijn werkzaamheden voor de cliënt heeft beëindigd, stuurt hij een briefje naar de Vreemdelingenpolitie waarin hij zijn vermoedens uit. Het komt de advocaat op een waatschuwing van het Hof van Discipline te staan.
De gemoederen tussen de cliënt en de advocaat lopen hoog op. De advocaat beweert dat de cliënt hem stalkt, en enkele maanden na beëindiging van de zakelijke relatie worden de advocaat en een goede vriend van hem zelfs zwaar mishandeld door de voormalige cliënt. Dat leidt tot een onherroepelijke veroordeling.
Maar dat eerdere briefje aan de Vreemdelingenpolitie kan niet door de beugel, stelt het Hof. Anders dan de Raad van Discipline stelt het Hof dat het inlichten van de Vreemdelingenpolitie in strijd is met de geheimhoudingsplicht. ‘Verweerder heeft weliswaar gesteld dat klager een spion dan wel agent van de Iraanse overheid is, doch hij heeft hiervoor geen afdoende onderbouwing gegeven. De verklaringen van derden die verweerder heeft aangeleverd zijn daartoe ontoereikend. Van enige directe dreiging voor verweerder zelf op het moment dat hij de Vreemdelingenpolitie informeerde, is evenmin gebleken,’ aldus het Hof.
De zware mishandeling maakt dat niet anders, aangezien dat plaatsvond nadat de advocaat de klager bij de vreemdelingenpolitie had aangegeven. ‘Het hof merkt daarbij nog op dat verweerder, hoewel daartoe niet verplicht, de mogelijkheid om in overleg met de deken te treden niet heeft benut. Ook na de beëindiging van de opdrachtrelatie had hij er voor kunnen kiezen om overleg met de deken te plegen over de in zijn ogen noodzakelijke doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht.’
Bij het bepalen van de – milde – strafmaat overweegt het Hof dat de advocaat ‘een lange staat van dienst heeft’. Ook is hij niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld.