Een Brabantse advocaat is door de Raad van Discipline in Den Bosch twaalf weken voorwaardelijk geschorst voor ‘voortdurende en hinderlijke gedragingen’ jegens zijn vrouw, zijn minnares en haar moeder en zus. Volgens de raad hebben de gedragingen weliswaar plaatsgevonden in de privésfeer, maar kunnen ze worden gekwalificeerd als ongeoorloofd. De tuchtrechter hoeft niet met zijn oordeel te wachten totdat de strafrechter heeft gesproken.
De advocaat wordt in de periode april-juni 2018 verschillende keren opgepakt door de politie. De zus van zijn minnares doet aangifte wegens bedreiging, mishandeling en vernieling, en een op de stoep van een kinderdagverblijf uitgevochten echtelijke ruzie wordt door zijn vrouw opgenomen. Nog wat andere akkefietjes: er wordt afluisterapparatuur bij de advocaat in beslag genomen, hij wordt twee maal gepakt omdat hij auto rijdt ondanks een ingevorderd rijbewijs en hij begeeft zich volgens meerdere personen ‘op hinderlijke wijze in de omgeving van de woning’ van zijn minnares.
De advocaat geeft toe dat hij ‘uit de bocht is gevlogen’ en dat hij zich gedurende twee maanden schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat een advocaat onwaardig is. Echter: het door de politie opgestelde proces-verbaal is zeer eenzijdig, en geeft volgens hem een onjuist en omvolledig beeld van de gebeurtenissen. ‘Verweerder erkent grenzen te hebben overschreden maar de gestelde duur en structurele schending van de rechten van mevrouw T (de minnares, red.) zijn van een veel geringere omvang dan door de politie, het OM en de deken is gesteld.’
De Raad is dat niet met hem eens en komt tot het oordeel dat het proces-verbaal een beeld schetst ‘voortdurende en hinderlijke gedragingen van verweerder, die weliswaar plaatsvinden in de privésfeer, maar die ongeoorloofd zijn. In het kader van de onderhavige tuchtrechtelijke procedure kan in het midden blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd.’
De Raad neemt de advocaat verder kwalijk dat hij ondanks een eerdere toezegging toch een strafzaak is blijven doen. ‘Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met hetgeen hij de deken en de raad ter zitting van 14 mei 2018 heeft voorgehouden, hetgeen naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk laakbaar is. Ook het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.’