De Raad voor Rechtsbijstand had geen toevoeging mogen weigeren aan iemand die zich beledigd voelt door uitlatingen van Geert Wilders en die zich in diens strafproces laat bijstaan door een advocaat. Dit bepaalde de rechtbank reeds op 31 juli; de uitspraak werd niet eerder dan vorige week gepubliceerd.
De persoon in kwestie behoort tot de groep mensen die zich gegriefd voelt door de ‘minder Marokkanen’ uitspraak van Wilders. In totaal deden ruim 6.000 mensen aangifte wegens deze uitspraak en werden er tientallen vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
Een van deze indieners stapte eerder dit jaar naar de Rechtbank Amsterdam om de weigering van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand aan te vechten. In de zomer van 2016 – in aanloop naar de strafzaak in eerste aanleg tegen Wilders – namen hij en andere aangevers op aanraden van het Openbaar Ministerie een advocaat in de arm en deden hiervoor een beroep op de gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat onvoldoende is gebleken dat de aangever in zo’n mate (im)materiële schade heeft geleden als gevolg van de uitspraak van Wilders dat er hulp van een advocaat nodig is. Ze hadden zich ook tot maatschappelijk werk, slachtofferhulp of andere instanties kunnen wenden voor hulp, aldus de motivering van de raad.
De rechtbank Amsterdam constateert echter dat Slachtofferhulp Nederland aanvankelijk was ingeschakeld voor rechtsbijstand aan een aantal aangevers, totdat de zaak te complex en tijdrovend bleek te zijn voor de organisatie. Hierop droeg Slachtofferhulp het dossier over aan advocatenkantoor Prakken d’Oliveira.
De vermeende geleden schade mag dan juridisch niet complex zijn, maar ‘de complexiteit van een vordering kan ook worden bepaald door andere factoren’, aldus de Amsterdamse rechter. En in het geval van de strafzaak tegen Wilders zijn de vordering van de eisers en het proces zelf ‘onderling op vele manieren met elkaar verbonden en het komt de rechtbank daarom voor dat het niet geheel zuiver is om proces en vordering los van elkaar te beoordelen als complex of niet complex.’
Bovendien had het Openbaar Ministerie zelf al onderstreept dat het belangrijk was dat alle benadeelde partijen door een of twee advocaten zouden worden bijgestaan. Want als dit niet zou gebeuren, dan had het OM waarschijnlijk ‘vanuit zuiver praktische overwegingen moeten vragen de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de te grote belasting voor het strafproces.’
In die zin is er wel degelijk sprake van een complex strafproces, waarvan de vordering van de aangevers niet los kan worden gezien, aldus de rechter. Bovendien kan ‘een individuele burger-slachtoffer die zich wil voegen als benadeelde partij in een strafproces als dit, gemakkelijk ‘vermalen’ raken.’ Zodoende voldeed de toevoegingsaanvraag van deze specifieke eiser wel degelijk aan de voorwaarden van de Raad voor Rechtsbijstand. Bovendien had de raad de toevoeging niet mogen weigeren omdat van een burger in een dergelijke complexe zaak niet kan worden verwacht dat die de eigen belangen kan behartigen.
Hieruit volgt volgens de rechter dat de weigering van een toevoeging in strijd is met de eigen werkinstructie van de Raad voor Rechtsbijstand, die gesommeerd wordt de toevoeging alsnog te verlenen.
In eerste aanleg werd Wilders in december 2016 schuldig bevonden aan groepsbelediging, al legde de rechtbank de politicus geen straf op. Het hoger beroep in de zaak dient later deze maand, op 24 en 26 oktober. Een verzoek tot uitstel door de advocaten van de aangevers werd door het Gerechtshof Den Haag afgewezen. Overigens wachten de advocaten van Prakken d’Oliveira nog steeds tevergeefs op toevoegingsgelden, meldde het AD eind september: de Raad voor Rechtsbijstand ging tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in beroep.
Lees ook de recente column van Trudeke Sillevis Smitt: ‘Last van Wilders? Nee, dan konijn Punkie’