Een potje juridisch touwtrekken over een niet gedane cassatiepoging door een advocaat in 1996, lijkt na ruim twintig jaar voorbij met een arrest van de Hoge Raad van 15 september. De Advocaat-Generaal steekt in zijn conclusie enige verwondering over de kwestie niet onder stoelen of banken: ‘Een beroepsfout die hem hooguit zit in het niet meteen een kennelijk misverstand uit de wereld helpen, heeft zo wel erg verstrekkende gevolgen.’
De Hoge Raad besliste vorige week in een beroepsaansprakelijkheidszaak tegen een voormalige cassatieadvocaat. Diens beroepsfout waar de zaak om draait, dateert alweer van oktober 1996, maar dankzij doorlopende correspondentie met de advocaat door de jaren heen, is verjaring steeds gestuit.
De beroepsfout: eind oktober 1996 gaf de cassatieadvocaat pas op de een na laatste dag van de cassatietermijn een negatieve second opinion over het instellen van een cassatieberoep, nadat een andere cassatieadvocaat al negatief had geadviseerd. Hij reageerde niet op een opdrachtbevestiging om cassatieberoep in te stellen van een week eerder, afkomstig van de verzoeker, een kapitein die in 1989 werd ontslagen en deze beslissing aanvocht. Deze man houdt de voormalige cassatieadvocaat al die jaren verantwoordelijk voor geleden schade. Zowel de rechtbank (2014) als het hof (2016) wijzen zijn vorderingen toe. Tegen de beslissing van het hof tekent de cassatieadvocaat cassatie aan.
Om de kou meteen uit de lucht te nemen: Advocaat-Generaal Van Peursem adviseert tot verwerping ‘in deze enigszins ongelukkig ontspoorde zaak’, een conclusie die de Hoge Raad overneemt in het arrest van eind vorige week. De cassatieadvocaat hield in meerdere instanties vol dat hij nooit had afgesproken om cassatieberoep in te stellen en dat de opdracht slechts ging om het geven van die second opinion.
Volgens het hof, dat net als de rechtbank een vordering van de kapitein tot schadevergoeding toewees, had de advocaat moeten begrijpen dat hem was gevraagd cassatieberoep in te stellen, wat de cliënt ‘coûte que coûte’ wenste: ‘Indien en voor zover [eiser] bij het aanvaarden van de opdracht van oordeel was dat hij niet zonder meer cassatieberoep zou instellen of dat het slechts aan hem was om te beslissen of cassatieberoep moet worden ingesteld, dan had hij ofwel deze opdracht moeten weigeren, ofwel moeten reageren op de brief van 22 oktober 1996. […] Door pas op 29 oktober 1996 met een negatief cassatie-advies te komen, derhalve op de één na laatste dag van de cassatietermijn, heeft [eiser] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot gehandeld.’
‘Klachten wel voorstelbaar’
De cassatieadvocaat noemt dit oordeel van het hof onbegrijpelijk, maar daar kan de AG niet in meegaan. ‘Deze klachten zijn wel voorstelbaar, maar stranden in cassatie op het gegeven dat de vaststelling en duiding van partij-uitingen is voorbehouden aan het hof en in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Onbegrijpelijk in cassatie-technisch opzicht wil mij dit niet voorkomen.’ Ook heeft het hof op de juiste manier het criterium toegepast voor de schadestaatprocedure, en bovendien: ‘De door het hof aangenomen aannemelijkheid van de mogelijkheid dat schade is geleden door de beroepsfout van [eiser], is niet onbegrijpelijk’.
In een reeks nagedachten schrijft de AG nog dat ‘het onbehaaglijke gevoel resteert dat deze zaak lijkt te zijn ontspoord door een misvatting over de gang van zaken in de civiele cassatiepraktijk (van destijds).’ Hij doelt hiermee onder meer op een gebrek aan inzicht in hoe de cassatiebalie werkt. ‘Het getuigt juist van zorgvuldig handelen zoals een redelijk handelend cassatieadvocaat betaamt om niet zonder meer toe te zeggen cassatie in te zullen stellen, ongeacht of er iets in zit. Cassatie is nu eenmaal geen gewone derde instantie.’
Dat de cassatieadvocaat uiteindelijk nog heeft erkend dat het ongelukkig is dat hij niet meteen schriftelijk een kennelijk gerezen misverstand uit de brief van de verzoeker heeft rechtgezet, maakt de zaak extra pijnlijk, ziet de AG. ‘Hij is gelet op de korte nog resterende tijd meteen aan de slag gegaan met het omvangrijke dossier en wordt dan op het niet voldoende alert reageren op een voor de cassatiepraktijk wezensvreemde opdrachtbevestiging afgerekend. […] De beroepsfout die hem dan hooguit zit in het niet meteen een kennelijk misverstand uit de wereld helpen, heeft zo wel erg verstrekkende gevolgen.’
Klik hier voor het arrest en de conclusie van de Advocaat-Generaal