Een advocate dient een verzoekschrift in bij de Rotterdamse rechtbank namens ABN AMRO. Op het oog niets bijzonders, ware het niet dat de bank haar hiertoe nooit opdracht had gegeven, laat staan dat de bank een cliënt van haar is. Het is na eerdere schorsingen in de afgelopen vier jaar de druppel voor de Raad van Discipline in Den Haag, die de advocate afgelopen maandag van het tableau schrapte.
Er gaat iets op een vreemde manier mis als ABN AMRO in een al jaren slepende erfrechtelijke kwestie de advocate vraagt om kopieën van enkele legitimatiebewijzen. Als reactie hierop stuurt ze namens de bank een verzoekschrift om zichzelf te benoemen tot vereffenaar in een nalatenschap naar de rechtbank Rotterdam, hoewel ABN AMRO haar cliënt niet is. Het zou de makkelijkste manier zijn om aan een kopie te komen van een legitimatiebewijs, dat niet in haar dossier zit.
De bank trekt tweeënhalve maand later dan ook not amused aan de bel: ‘De bank heeft u nimmer de opdracht gegeven om een dergelijk verzoekschrift in te dienen, dan wel de bank in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Het zich voordoen als een (proces)advocaat van de bank zonder dat daartoe een opdracht is verstrekt, is voor de bank onacceptabel.’
Na enkele mails over en weer, waarin de advocate in eerste instantie de bank beschuldigt van miscommunicatie, komt ze tot inzicht dat ze het verzoekschrift toch moet intrekken. ‘lk heb naar beste eer en geweten een mail van uw collega van de ABN Rotterdam mogen aannemen als een verzoek om gerede actie te ondernemen zodat een nog niet opgeheven rekening van een erflater opgeheven kon worden. lk ben een ervaren advocaat en heb oprecht gemeend te mogen handelen zoals gedaan.’
Dat mocht dus niet, zo oordeelt ook de Raad van Discipline ’s-Gravenhage naar aanleiding van zowel een dekenbezwaar als een klacht van ABN AMRO. Al is het maar omdat er nooit een bevestiging naar de bank is gestuurd voor de in haar ogen bestaande opdracht, of informatie over haar uurtarief. Daarbij gaf de advocate aan een kopie van het verzoekschrift, zonder begeleidend schrijven, in de brievenbus van de bank in Rotterdam heeft gedaan. Dat betaamt een behoorlijk advocaat niet, aldus de raad: ‘Verweerster het afschrift van het ingediende processtuk voorzien van een begeleidende brief had moeten sturen naar haar contactpersoon bij de bank.’
Een geërgerde brief aan de deken van de advocate helpt haar zaak bepaald niet verder: ‘lk vind uw houding eigenlijk een soort schuldeisersverzuim. Zeven dekens doen gewoon niets om erfgenamen die intussen voor meer dan een kwart miljoen Euro zijn benadeeld door advocaat [mr. F.] te helpen en als ik gratis hulp aanbied krijg ik klachten en tuchtzaken?????”
Omdat de advocate in het verleden vaker tuchtrechtelijk veroordeeld is voor vergelijkbare gedragingen, schrapt de Raad van Discipline haar onverbiddelijk van het tableau. ‘Verweerster heeft, zo stelt de raad vast, niet geleerd van eerder gemaakte fouten en eerder opgelegde maatregelen, waaronder in de laatste vier jaar twee maal een schorsing. Keer op keer heeft verweerster zich schuldig gemaakt aan gedragingen waaruit blijkt dat zij haar praktijk niet voert op een wijze zoals een behoorlijk advocaat betaamt en waarmee een risico in het leven wordt geroepen voor de belangen van anderen.’