Jarenlang was er gesteggel over een vermeende afspraak tussen Greenberg Traurig Amsterdam en de Belastingdienst inzake de belastingpositie van Nederlandse partners. Dat blijkt uit een trits uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli j.l., gedaan in procedures tegen de Belastingdienst aangespannen door drie voormalige partners van het kantoor. Ook al waren zij vanwege hun vertrek bij GT niet op de hoogte van nieuwe afspraken, zij verdienen wel eenzelfde behandeling door de fiscus als bestaande partners, zo luidt de slotsom van de rechtbank.
Door Joris Rietbroek
De betreffende oud-Greenberg Traurig-partners verlieten het kantoor op verschillende momenten van april 2010 tot en met februari 2011, om vervolgens de boutique WLP-Law op te richten. Ze maakten bij de rechtbank bezwaar tegen hun aanslagen vennootschapsbelasting over 2007 en 2008, en dan met name tegen de hoogte van de ‘aftrek elders belast’. De berekeningen door de fiscus waren gebaseerd op een nieuwe afspraak met Greenberg Traurig uit maart 2012. De drie voormalige partners stelden echter niets te weten van deze nieuwe afspraken, omdat ze toen niet meer verbonden waren aan het kantoor.
Vanaf 2004 is er onduidelijkheid tussen Greenberg Traurig Amsterdam – gestart per 1 januari 2003 – en de Belastingdienst over de belastingpositie van de partners van de Nederlandse LLP, zo blijkt uit de lijvige uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank in Haarlem. Volgens Greenberg Traurig – overigens geen partij in dit geschil – was er al in 2005 een duidelijke afspraak tot stand gekomen, met hierin onder meer de regeling dat 20% van het winstaandeel van individuele partners wordt toegerekend aan de VS. Dit in het kader van verrichte werkzaamheden aldaar en om dubbele belastingheffing in zowel Nederland als de VS te voorkomen. De Belastingdienst bestrijdt het bestaan van zo’n afspraak, maar kan dit niet hard maken.
De fiscus ‘ziet dat haar dossier op bepaalde vlakken mager is’ en stuurt daarom aan op een compromis, dat uiteindelijk wordt bereikt in maart 2012. Greenberg Traurig en de Belastingdienst leggen afspraken vast voor de behandeling van aangiften vennootschapsbelasting voor de persoonlijke holdings van de Nederlandse partners vanaf het jaar 2005. Navorderingen voor 2005 en 2006 worden ingetrokken en het belastingpercentage van de aan de VS toegerekende winstaandelen – om dubbele belasting te voorkomen – wordt vanaf 2007 afgebouwd. Vanaf 2009 wordt er in de VS voor alle betreffende partners aangifte gedaan op basis van feitelijke tijdsbesteding aldaar.
Geen duidelijke afspraken
De drie voormalige Nederlandse shareholders die deze procedure aanspanden, zijn in maart 2012 echter niet meer verbonden aan Greenberg Traurig. Hun voormalige kantoor zou de vastgelegde afspraken over de periode waarin zij er nog wel werkzaam waren met hen communiceren, maar zij hoorden hier niets meer over. Ze laten weten dat het compromis ‘een volstrekte verrassing is’, verwijten de fiscus niet direct met hen te hebben gecommuniceerd en tekenen uiteindelijk bezwaar aan tegen hun belastingaanslagen en de hoogte van de ‘aftrek elders belast’ in 2007 en 2008. In een hoorgesprek in oktober 2014 komen de voormalige partners en de Belastingdienst niet nader tot elkaar.
De rechtbank Noord-Holland stelt vast dat er lange tijd inderdaad geen duidelijke afspraken zijn geweest tussen Greenberg Traurig en de Belastingdienst, onder meer inzake de 20%-regeling en de vraag in hoeverre partners moesten aantonen dat zij werk deden in de VS. Daarbij heeft Greenberg Traurig het in maart 2012 overeengekomen compromis niet gesloten namens de vertrokken partners. Die waren hoe dan ook niet akkoord gegaan, stellen ze, en voelen zich hieraan niet gebonden. Zij wisten nooit beter dan dat de 20%-regeling van kracht was en dat de Belastingdienst hiermee akkoord was.
Het zijn niet de primaire, maar de subsidiaire bezwaren van het drietal die slagen, dankzij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Wat volgens de rechtbank voor alle drie de eisers geldt: ‘Eiseres dient op gelijke voet te worden behandeld als de andere partners in [F]. De enkele omstandigheid dat eiseres niet gebonden is aan het compromis omdat [F] daarbij niet namens haar heeft opgetreden, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel nu eiseres overigens in de onderhavige jaren in gelijke omstandigheden verkeerde als de andere partners. Blijkens het compromis zoals schriftelijk vastgelegd op 19 maart 2012 was het de bedoeling van verweerder dat ook de ex-partners van [F] zich hieraan zouden verbinden.’
Zodoende verhoogt de rechtbank de aftrek elders belast voor deze ex-partners alsnog tot 20%. Ook krijgen zij een bescheiden vergoeding voor immateriële schade toegewezen, omdat de zaak zo lang heeft geduurd.