De advocaat-werkgever die in een ontslagzaak aanvoerde dat een secretaresse ‘ordinaire pornografische e-mails’ in haar zakelijke inbox had staan – toegezonden door een man met wie ze een buitenechtelijke relatie onderhield – heeft weliswaar onhandig en onbetamelijk geopereerd, maar dat is volgens het Hof van Discipline geen aanleiding voor een maatregel, mede omdat de advocaat-werkgever geen tuchtrechtelijk verleden heeft.
De advocaat-werkgever van Ambags advocaten start in mei 2015 een ontslagprocedure tegen de secretaresse ‘om bedrijfseconomische redenen’. De vrouw heeft bijna tien jaar bij het kantoor gewerkt, langer dan haar collega-secretaresse op kantoor. Ze verzet zich bij het UWV tegen het afwijken van het afspiegelingsbeginsel.
Daarop besluit de advocaat enkele pornografische e-mails uit 2012 en 2013 in te brengen in de UWV-procedure. Die mails had de secretaresse ontvangen op haar zakelijke mailadres. Ze werden ontdekt toen ze wegens ziekte afwezig was, en haar inbox werd bekeken door de kantoormanager. Zelf heeft de secretaresse voor zover bekend geen pornografische e-mails verzonden.
Eerder heeft de advocaat-werkgever tegen de raadsman van de secretaresse gezegd dat hij bereid af te zien van het inbrengen van de pornografische e-mails, maar dan moest de secretaresse wel zonder verder morren akkoord gaan met de beëindiging van haar dienstverband. De Raad van Discipline ordeelde daarom dat de advocaat-werkgever ‘op oneigenlijke gronden’ geprobeerd heeft een ontslagregeling te treffen. Daarbij waren ‘de e-mailberichten op dat moment reeds enkele jaren geleden ontvangen en de affaire was op dat moment al lang geëindigd. Bij ontdekking van de e-mailberichten heeft verweerder daaraan voorts geen arbeidsrechtelijke consequenties verbonden’. Een en ander leidt tot een berisping en een kostenveroordeling à 1000 euro.
Het Hof van Discipline stelt nu ook vast dat de advocaat-werkgever onbetamelijk heeft gehandeld, maar vindt een maatregel niet nodig. ‘Het hof heeft echter ook de overtuiging bekomen dat verweerder eerder onhandig heeft geopereerd in een delicate kwestie die hem tegen de borst stuitte, dan dat hij heeft beoogd ongeoorloofde druk op H uit te oefenen. Nu de klacht weliswaar gegrond is, maar geen maatregel zal worden opgelegd, dient een kostenveroordeling zoals omschreven in artikel 48 lid 6 Advocatenwet, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 57 lid 2 Advocatenwet, achterwege te blijven,’ aldus het hof.