Ten aanzien van de nog altijd verdachte advocate Annette Mak in het onderzoek Rykiel oordeelde de Hoge Raad in mei 2016 dat het verschoningsrecht moest wijken voor de waarheidsvinding. Op 9 februari 2017 heeft de rechtbank Gelderland ten aanzien van een andere betrokken advocaat – geen verdachte – bepaald dat door justitie in beslag genomen documenten ‘niet kunnen dienen tot het aan het licht brengen van de waarheid’. Het Openbaar Ministerie mag geen kennis nemen van de stukken, noch deze gebruiken.
Door Lucien Wopereis
Op grond van het onderzoek Rykiel worden diverse personen en rechtspersonen verdacht van het op grote schaal illegaal exploiteren van internetgokken van 2004 tot en met 2013. Met het geld, het zou gaan om 105 miljoen euro, wordt een grote vastgoedportefeuille opgebouwd. De verdachten laten zich bijstaan door verschillende deskundigen, waaronder ook advocaten. Die bedenken verschillende methodieken en constructies om het geld wit te wassen, aldus het Openbaar Ministerie.
Eén van de betrokken advocaten, Annette Mak, wordt gedurende het onderzoek zelf als verdachte aangemerkt. Het OM verdenkt haar van (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrifte, oplichting en deelname aan een criminele organisatie. Mak stelt dat ze gewoon haar werk als advocaat heeft gedaan.
Mei 2016 oordeelde de Hoge Raad dat de advocate geen beroep kan doen op het verschoningsrecht, omdat sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht’.
In het kader van het onderzoek worden ook documenten in beslag genomen van een andere advocaat. Die advocaat eist dat de stukken aan hem worden teruggegeven.
De rechtbank Gelderland stelt eerst vast dat er bij het misdrijf witwassen sprake is van ‘als zeer onwenselijk te beschouwen vervaging van de grens tussen boven- en onderwereld’, en dat daarom in de zaak Rykiel sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’. ‘Daarom zouden het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden in deze zaak in beginsel moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding,’ aldus de rechtbank.
De inbreuk op het verschoningsrecht mag echter niet verder gaan dan strikt nodig voor het aan het licht brengen van de waarheid en, in het verlengde daarvan, het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het is op dit punt dat de rechtbank de advocaat gelijk geeft. ‘Bij het inzien van de documenten is de raadkamer tot het oordeel gekomen dat deze documenten niet kunnen dienen tot het aan het licht brengen van de waarheid van de in het onderzoek [naam onderzoek] onderzochte feiten en dat zij evenmin kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degenen tegen wie dat onderzoek is gericht.’
De rechtbank kan dit oordeel niet motiveren ‘nu een verdere aanduiding de inhoud van de desbetreffende documenten te zeer prijs zou kunnen geven’.