Een stagiaire-ondernemer aan wie de advocatenorde een stageverklaring weigerde, is eerder deze maand door de Raad van Discipline per direct geschorst omdat zij bleef doorwerken als advocaat. De spoedmaatregel volgt bovendien op het besluit van de Algemene Raad van de NOvA tot schrapping van de advocate per 1 februari 2017, dat zij nog via de rechter probeert aan te vechten.
Door Joris Rietbroek
Deken Rob Geene diende begin februari een dekenbezwaar met onmiddellijk schorsingsverzoek in. De Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden behandelde het verzoek op 14 februari achter gesloten deuren, om nog diezelfde dag uitspraak te doen.
Na haar beëdiging op 16 augustus 2013 voert de advocate haar praktijk als stagiaire-ondernemer onder toezicht van een buitenpatroon. Op 22 maart 2016 behaalt ze het examen van de beroepsopleiding. Gedurende haar stageperiode spreekt de (vorige) deken meermaals met haar over een mogelijke verlenging van de stageperiode, om meer praktijkervaring op te doen en om lessen te krijgen over ‘haar beroepshouding, kennis en gevoel van verhouding’. Vlak voor het einde van de stageperiode – op 16 augustus 2016 – stemt de stagiaire niet in met verlenging; zij wil vanaf dat moment zelfstandig kantoor houden. De advocate en haar patroon werken niet mee aan een verder begeleidingsplan.
Schrapping door de AR
De raad van de orde in Noord-Nederland weigert vervolgens een stageverklaring af te geven. De advocate stelt hiertegen beroep in bij de Algemene Raad (AR) van de NOvA. Als de AR haar beroep ongegrond verklaart, stelt de advocate half januari dit jaar beroep in bij de rechtbank Noord-Nederland, waarbij ze tevens vraagt om een voorlopige voorziening om haar praktijk te mogen voortzetten.
De AR heeft op dat moment al beslist de advocate per 1 februari 2017 van het tableau te schrappen, een besluit waartegen zij eveneens bezwaar maakt. Ook aan de rechtbank in Groningen vraagt zij om de schrapping op te schorten, in ieder geval totdat de rechtbank uitspraak doet inzake de weigering van haar stageverklaring. Op 31 januari wijst de Groningse voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe; ook het schrappingsbesluit wordt opgeschort.
Sinds half augustus 2016 heeft de stagiaire-ondernemer intussen zonder stageverklaring doorgewerkt als advocaat, aldus de deken in zijn verzoek. Of haar werkzaamheden worden gedekt onder haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering, is onduidelijk. Een onmiddellijke schorsing is dus noodzakelijk, stelt hij. ‘Het is verweerster thans niet toegestaan als advocaat werkzaam te zijn.’ Ook de opschorting van het schrappingsbesluit heeft volgens de deken ‘geen invloed op het gegeven dat verweerster niet langer als advocaat haar praktijk mag uitoefenen’.
‘Zij is geen stagiaire meer’
De advocate voert in haar verweer aan dat zij van de deken geen lijst met eisen heeft gekregen inzake haar vermeende tekort aan praktijkervaring. Bovendien zijn de belangen van haar cliënten volgens haar nooit in het geding geweest: klachten over haar optreden zijn er immers niet. Daarbij houdt haar buitenpatroon nog altijd een oogje in het zeil, ook al is de stageperiode sinds augustus vorig jaar formeel ten einde. Ze verzoekt daarom om een minder vergaande maatregel, zodat ‘haar toekomst in de advocatuur niet wordt geschaad’.
Volgens de raad is de spoedvoorziening in de vorm van een schorsing echter op zijn plaats, nu de stage door het besluit van de raad van de orde per 16 augustus 2016 is geëindigd. De vrouw is hiermee ‘niet meer bevoegd is om nog als advocaat haar praktijk te voeren’. Een hoger beroep heeft geen schorsende werking op dit besluit. Bovendien brengt dit volgens de raad met zich mee dat op dezelfde datum ook het patronaat is geëindigd. Die begeleidt volgens de Verordening op de Advocatuur immers alleen stagiaires, en ‘dat is verweerster sinds 16 augustus 2016 niet meer. […] Daarmee faalt het betoog van verweerster dat het patronaat vanaf 16 augustus 2016 automatisch door zou lopen omdat haar patroon geen verzoek tot beëindiging van het patronaat aan de algemene raad heeft gedaan’.
Hiermee staat voor de raad vast dat ‘verweerster per 16 augustus 2016 in de zin van de Advocatenwet geen stagiaire-ondernemer meer is en evenmin een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat is in de zin van artikel 1 lid 3 Advocatenwet. Dat zij nog wel staat ingeschreven op het tableau en de titel van advocaat mag voeren in de zin van artikel 9a Advocatenwet, betekent niet dat verweerster tevens bevoegd is om haar praktijk te blijven uitvoeren. Naar het oordeel van de raad is verweerster per 16 augustus 2016 feitelijk geschorst in haar bevoegdheid om als advocaat haar praktijk uit te voeren, zodat in strikte zin geen maatregel jegens verweerster noodzakelijk is’.
Maar om alle onduidelijkheid weg te nemen en ‘mede gelet op haar opstelling’, legt de raad haar toch de onmiddellijke schorsing op. ‘Daarmee wordt, met name in het belang van haar (potentiële) cliënten, duidelijkheid gecreëerd over de huidige rechtspositie van verweerster’. Daarbij heeft de raad op verzoek van de deken een waarnemer aangesteld, die voor rekening van de verweerster dossiers moet onderbrengen bij andere advocaten.