Een advocate schrijft eind 2008 3.000 euro over van de rekening van het kantoor waar ze werkt naar een stichting. Het betreft een waarborgsom voor een privézaak waarin zij zichzelf als cliënte vertegenwoordigt. De waarborgsom is echter nooit terugbetaald. Het kantoor ontdekt het pas een jaar na haar vertrek in 2013, beschouwt dit als verduistering en procedeert tot het gerechtshof om het geld terug te krijgen. Het Gerechtshof Den Haag ziet echter geen opzet in het spel, aldus een arrest van 7 februari.
Door Joris Rietbroek
De advocate was van maart 2004 tot april 2013 werkzaam bij het Zuid-Hollandse advocatenkantoor. In december 2008 schrijft zij een bedrag van 3.000 euro over van de kantoorrekening naar de Raad voor Arbitrage voor de Bouwbedrijven, vanwege een privézaak waarin de advocate namens zichzelf als cliënt procedeert.
Het kantoor ontdekt de transactie zelf pas ergens in 2014, om vervolgens te constateren dat de advocate het bedrag nooit had terugbetaald, cq. aan zichzelf als cliënte in rekening had gebracht. Verduistering, aldus het kantoor, dat zijn ex-werkneemster voor de kantonrechter sleept in een poging het bedrag terug te krijgen. Want als het geen verduistering is, dan is het wel een ‘wanprestatie’ omdat de advocaat het geld niet bij zichzelf in rekening bracht.
De kantonrechter oordeelt in november 2015 echter dat opzettelijke verduistering niet is bewezen en dat de vordering bovendien is verjaard. Het kantoor bestrijdt dit nog eens in hoger beroep, maar weet uiteindelijk ook het Gerechtshof Den Haag niet te overtuigen.
De advocate stelde tegenover het hof dat destijds is afgesproken dat zij het bedrag niet terug hoefde te betalen. Omdat de partijen elkaar op enkele cruciale punten tegenspreken, gaat het hof ervan uit dat de advocate wel degelijk moest terugbetalen. ‘Het hof kwalificeert de verhouding tussen partijen als een overeenkomst van geldlening. [Geïntimeerde] diende het bedrag van de lening in beginsel terug te betalen op het overeengekomen tijdstip of binnen de overeengekomen termijn en bij gebreke daarvan binnen een redelijke termijn. Gesteld noch gebleken is dat partijen een termijn hebben afgesproken’.
Als het hof uitgaat van een redelijke termijn, dan had de 3.000 euro al in maart 2009 terugbetaald moeten zijn. Maar nu is het volgens de advocate te laat voor het kantoor om het bedrag alsnog te eisen: de vordering is ruimschoots verjaard. Na enig wikken en wegen geeft het hof haar hierin gelijk, ondanks tegenwerkingen van het kantoor dat ‘de verduistering’ pas in 2014 werd ontdekt zodat van verjaring geen sprake kan zijn.
Verder is volgens het hof niet aangetoond dat de advocate zogezegd ‘opzettelijk het bestaan van de schuld’ verborgen had gehouden. ‘Het is mogelijk dat [geïntimeerde] alleen maar heeft vergeten of anderszins heeft verzuimd het bedrag aan zichzelf in rekening te brengen’.