Een verdachte in een betrekkelijk eenvoudige zaak – hij wordt verdacht van afpersing, de zaak wordt later onvoorwaardelijk geseponeerd – laat zich bijstaan door twee advocaten. De noodzaak daarvan wordt niet uitgelegd, vragen worden niet beantwoord en de declaraties bieden ‘geen duidelijke basis voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman’. Onder deze omstandigheden worden de kosten niet vergoed, aldus de rechtbank Amsterdam in een op 20 januari gepubliceerde beschikking.
De twee advocaten zijn Sander Jansen (Cleerdin & Hamer) en Rachida el Heissani (destijds Cleerdin & Hamer, nu niet meer bij het kantoor werkzaam). Jansen zegt tijdens de behandeling in de raadkamer desgevraagd dat hij zich niet meer veel van de strafzaak en de daarin verleende rechtsbijstand kan herinneren. In de zaak wordt ook nog een civilist van het kantoor geraadpleegd in verband met een alimentatiekwestie van de verzoeker.
Het openbaar ministerie verzet zich tegen het toekennen van de vergoeding van de raadslieden. Volgens het openbaar ministerie is onduidelijk ‘waarom twee advocaten (met een dermate hoog uurtarief en een dermate hoog aantal gewerkte uren) verzoeker hebben moeten bijstaan. Het betrof geen complexe zaak, verzoeker werd verdacht van afpersing en was in casu niet de hoofdverdachte. De noodzaak tot gelijktijdige bijstand dient wel aangetoond te worden.’
Ook is de rolverdeling tussen de twee raadslieden niet duidelijk, stelt het openbaar ministerie. ‘Beide advocaten brengen kosten in rekening voor telefonisch contact met de politie, bespreking met cliënt en telefonisch contact met cliënt. Het is onredelijk om dergelijke dubbele kosten die onnodig gemaakt zijn voor rekening van de Staat te laten komen.’
De rechtbank sluit zich daarbij aan. Declaraties dienen een ‘helder en inzichtelijk beeld’ te geven van de verrichtingen door de advocaat. ‘De rechtbank is van oordeel dat de raadsman daar in deze zaak onvoldoende in is geslaagd. De specificaties roepen eenvoudig te beantwoorden vragen op, maar deze vragen zijn onbeantwoord gebleven, mede omdat de raadsman in deze procedure (het verzoek tot vergoeding van de kosten, L.W.) een andere is dan de raadsman in de strafzaak. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de overgelegde specificaties dan ook geen deugdelijk basis bieden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman.’
Verder is volgens de rechtbank ‘onduidelijk gebleven waarom in de strafzaak, die eenvoudig van aard was en waarin nog geen dossier was verstrekt, twee raadslieden rechtsbijstand hebben moeten verlenen terwijl verlangd mag worden dat de noodzaak daarvan wordt uitgelegd’.