Een reeds geschrapte advocaat uit de regio Midden-Nederland is door de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden nog eens van het tableau geschrapt. Hij had een nauwelijks Nederlands sprekende vrouw vertegenwoordigd die hem zelf helemaal geen opdracht had gegeven. Sterker nog: ruim twee jaar na de zaak ontmoette zij de advocaat voor het eerst.
Een man, die in de afgelopen week gepubliceerde uitspraak van 12 december 2016 wordt omschreven als een ‘goede vriend’ van de Chinese vrouw, kent de advocaat al jaren. Deze vriend schakelt hem dan ook in als hij en de vrouw worden gedagvaard na het niet nakomen van een koopovereenkomst voor een woning. De zaak loopt voor hen slecht af: ze worden in mei 2014 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van circa 75.000 euro. Opvallend is dat in de aanhef van dit vonnis enkel de voornaam van de vrouw – onjuist gespeld – genoteerd staat en dat er bij de woonplaats van haar vriend niets staat ingevuld.
In haar klacht stelt de vrouw dat zij de advocaat pas in 2016 voor het eerst lijfelijk ontmoette, op het kantoor van de deken. De advocaat kon haar standpunt in de procedure van twee jaar eerder zodoende nooit gehoord hebben. Na het voor haar nadelige vonnis ontbrak het aan elke nazorg: ze sprak de advocaat niet en werd zodoende niet gewezen op de mogelijkheden tot hoger beroep. In zijn verweer stelt de advocaat dat was afgesproken dat alle communicatie via de goede vriend zonder vaste woon- of verblijfplaats zou lopen, juist omdat het Nederlands van de vrouw gebrekkig was. Met hem was dan ook afgesproken dat er geen hoger beroep zou komen.
Dat argument veegt de Raad van Discipline van tafel. ‘Een advocaat is verplicht zich bij aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt. […] Dat verweerder de identiteit van klaagster bij aanvaarding van de opdracht heeft vastgesteld, is de raad niet gebleken’. Afschriften van een identiteitsbewijs of een door de vrouw ondertekende opdrachtbevestiging kan de verweerder namelijk niet tonen.
‘Door zonder opdracht en zonder overleg toch namens klaagster verweer te voeren in die procedure, heeft verweerder klaagster ook nog zeer ernstig financieel gedupeerd,’ aldus de raad. ‘Op grond van het vonnis wordt zij immers hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor een bedrag van ruim € 75.000,-, terwijl [X] zonder bekende woon- en verblijfplaats onvindbaar is voor de deurwaarder’.
Bovendien vindt de tuchtrechter de behandeling van de zaak zelf ondermaats, ook omdat de advocaat de vrouw na de veroordeling tot betaling niet verder informeerde over de mogelijkheden tot hoger beroep. ‘Niet alleen heeft hij klaagster nimmer persoonlijk ontmoet, ook de kwaliteit van zijn werkzaamheden is volstrekt onvoldoende geweest. […] Tevens betrekt de raad bij het oordeel over de op te leggen maatregel het feit dat verweerder de laatste jaren met veel tuchtrechtelijke veroordelingen is geconfronteerd van in ernst toenemende aard. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in de toekomst niet in de advocatuur thuishoort’.