Rechtspraak en media beïnvloeden elkaar – dat is geen nieuws. Maar in een klein debat in Amsterdam kwamen verleden week twee verrassende juridische gevolgen van de mediatisering aan het licht: een hoger beroep werd via een bericht aan de media afgezwakt, en het proces tegen Wilders vertoont volgens één van de sprekers al vooraf een stevig mankement.
Door Linus Hesselink
Eind april besliste de Haagse rechtbank dat de Staat aansprakelijk was voor de verkrachting van een 18-jarige vrouw door Nederlandse militairen in Nederlands Indië (1949). De vrouw kreeg een kleine schadevergoeding. De Staat ging in hoger beroep, terwijl na rechterlijke aansprakelijkstellingen voor executies aldaar géén hoger beroep werd ingesteld. Advocaat Liesbeth Zegveld – die de nu 94-jarige vrouw bijstaat – vond dat een heel vreemd verschil. Ze belde er eind april over met journalisten van NOS en ANP, die op hun beurt weerwoord gingen halen bij het ministerie.
Een paar dagen later stuurde een departementaal ambtenaar Zegveld per smartphone een kort mailtje: mevrouw mag de schadevergoeding houden, bij het hoger beroep gaat het ons niet om de ‘morele kanten’ van de zaak. We willen alleen verjaring aan de orde stellen, aldus de ambtenaar. Juridisch gezien een merkwaardige toestand, aldus Zegveld. Want wel hoger beroep, maar de schadevergoeding mag u alvast houden.
Maar het juridisch gevolg van het bellen met de journalisten was duidelijk. Zegveld: “Via de pers werd de schadevergoeding definitief.”
Wilders naar Straatsburg
Zegveld vertelde over de zaak tijdens een paneldiscussie afgelopen woensdag in Amsterdam, bij de opening van het nieuwe kantoor van Prakken d’Oliveira. Juristen die met media te maken moeten volgens haar altijd voorbereid zijn op het geven van toelichtingen: “Je moet overal een verhaal bij hebben.” En dat had het ministerie niet, althans niet op tijd.
In de discussie kregen de media nu eens niet de schuld van alles wat er in beeldvorming & rechtspraak misgaat. Volgens Willem van Bennekom, oud-advocaat uit linkse hoek en gepensioneerd rechter, zijn de interne bedreigingen bij de rechtspraak belangrijker dan de provocaties van GeenStijl. “We hebben te maken met een regeringsvriendelijke Raad voor de rechtspraak, werkdruk op de rechters, een soms zwakke advocatuur, loopbaanbegeleidingsperikelen en zo meer. Daardoor dreigt de rechter geen maatwerk meer te kunnen leveren.”
Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira roerde zich even later met een opmerkelijk gevolg van de toegenomen media-aandacht voor de rechtspraak. “Volgens mij is de selectie van rechters in ‘grote zaken’ als het proces Wilders, in strijd met de Grondwet,” zei hij. “Daar staat dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.” Er mogen volgens d’Oliveira geen rechters speciaal voor een zaak worden uitgezocht.
Gemompel in de zaal: bijval of kritiek? Hoe dan ook, volgens Jessurun d’Oliveira kan de schijn van partijdigheid zijn gewekt doordat vooraf uitdrukkelijk rechters zijn gekozen die geen enkele band met een politieke partij hebben en die een mediatraining hebben gehad. Daardoor maakt Wilders in Straatsburg een goede kans als hij een eventuele veroordeling op grond van fair trial (art. 6 EVRM) ongedaan wil maken.
Een praktische rechtbankvoorlichter zou uit d’Oliveira’s woorden kunnen concluderen dat rechters weliswaar een mediatraining moeten krijgen en hun politieke voorkeur moeten verbergen, maar dat je er geen rechters op kunt selecteren – althans: je moet zoiets niet fier melden in een persbericht.
“Tegen de tijd dat er altijd en overal camera’s hangen, ook in elke rechtszaal,” zei de moderator afsluitend, “dan moet ook Prakken d’Oliveira maar weer eens een mediatraining volgen”. Waarop Liesbeth Zegveld, bekend van radio en tv, meteen vroeg: “Hoezo, is er nu iets op aan te merken dan?”