Valt een hele verzameling in beslag genomen stukken, waarvan nog onomstotelijk vastgesteld moet worden of zij allemaal daadwerkelijk ‘voorwerp uitmaken van het strafbare feit’, onder het verschoningsrecht? In principe wel, mits goed gemotiveerd, stelt de Hoge Raad in een arrest van 28 juni, na cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van eind vorig jaar. ‘Niet zonder meer kan worden afgeleid dat al die stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.’
Een advocatenkantoor stelde cassatie in tegen een beslissing van de Oost-Brabantse rechtbank van 3 december 2015, waarin de rechter had vastgesteld dat circa veertig in beslag genomen facturen, creditnota’s, e-mails en brieven van een cliënt inderdaad ‘voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend’.
De betreffende cliënt van de advocaat zou diverse valse facturen hebben opgemaakt en wordt verdacht van valsheid in geschrifte. De facturen waren onder meer gericht aan de B.V. van een van de klagers terwijl de werkzaamheden en uitgaven betrekking hadden op privéaangelegenheden. Als de in beslag genomen documenten inderdaad facturen en correspondentie hierover tussen de rechtspersonen betreffen, aldus de rechtbank Oost-Brabant, ‘kan de conclusie niet anders luiden dan dat de in beslag genomen stukken in het strafrechtelijke onderzoek en later bij de beoordeling van de strafzaak ten gronde, zelfstandige betekenis hebben’. Het is zodoende heel goed denkbaar dat de in beslag genomen stukken onderdeel uitmaken van het plegen van valsheid in geschrifte zodat deze niet onder het verschoningsrecht vallen, stelde de rechter.
Die motivatie is ontoereikend, zo oordeelt de Hoge Raad nu, wiens arrest in combinatie met de beslissing van de rechtbank leest als een variant op het aloude kip-en-eiverhaal. Want hoe is te bepalen of stukken bewijsmateriaal in een strafrechtelijk onderzoek vormen als zij hiertoe niet mogen worden onderzocht? ‘Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd’, schrijft de Hoge Raad.
Daarbij neemt de raad ‘in het bijzonder in aanmerking dat uit hetgeen de Rechtbank heeft vastgesteld omtrent de aard van de (grote hoeveelheid) in beslag genomen stukken ten aanzien waarvan een beroep op het verschoningsrecht is gedaan niet zonder meer kan worden afgeleid dat al die stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend’.
De bestreden beslissing van de Rechtbank Oost-Brabant wordt vernietigd; de zaak wordt voor een nieuwe behandeling verwezen naar de Rechtbank Gelderland.