Ook advocaten gaan met hun tijd mee. Langzamer dan anderen, maar het gebeurt. Flexibel werken, smart casual naar kantoor, digitale dossiers. Maar waarom dan toch nog steeds dat archaïsche taalgebruik? Heeft het een functie of is het gemakzucht en aanstellerij?
Door Nelleke Koops
Mijn eerste werkdag dacht ik dat het een grap was. “Stuur maar een fax naar de wederpartij. Begin met ‘amice’, daar wat derhalves, mitsdiens, hier een ‘quod ten stelligste non’. Zo ja, prima.”
Mijn verwarring was groot. Gebruikten die Zuidas advocaten echt nog een fax? Ging deze Polygoonstijl de zaak verder helpen? Of werd ik als stagiaire keihard in de maling genomen?
Binnen een dag realiseerde ik me dat dit toch echt de codetaal van mijn nieuwe confrères en collega’s was en nog een paar dagen later had ik mij de stijl eigen gemaakt. Ik was 24 en strooide te pas en te onpas met woorden die mijn oma niet eens zou gebruiken.
Op papier tenminste. Vreemd genoeg verdwijnt de behoefte aan wollige woorden zodra advocaten gaan praten. Alsof ze zich dan weer realiseren dat het om menselijk contact gaat – en dat ze in de 21ste eeuw leven.
Maar waarom is dit verschil tussen spreektaal en schrijftaal zo groot? En dan heb ik het niet over juridische vaktaal – die ook archaïsch kan zijn, maar een duidelijk doel dient – , maar over onnodig gebruik van woorden die in de rest van Nederland allang zijn uitgestorven of nooit hebben bestaan.
Wie heeft ooit besloten dat ergo beter is dan dus? Dat een zin met dubbele ontkenning beter klinkt dan een zonder ontkenning? Dat ‘quod non’ een acceptabele afsluiting is? Om het maar niet te hebben over woorden als mitsgaders, alsmede en weshalve.
‘Jurist in communicatie’ Erik Jan Bolsius denkt dat het vooral te maken heeft met gewoonte. “De meeste advocaten zijn geen vernieuwers. Ze zijn gewend aan dit taalgebruik, iedereen doet het, dus waarom zouden ze het anders doen?” Hij adviseert en traint advocaten om hen toegankelijker te laten communiceren. Onderling, maar ook met (potentiële) cliënten.
Vooral schriftelijk blijkt dit een hele opgave. De Polygoonstijl blijft namelijk niet beperkt tot de juridische stukken, ook websites en blogjes staan er vol mee. En het is zeker niet alleen de oudere generatie die zo schrijft, merkte Bolsius in de workshops die hij gaf aan de Jonge Balie. Juist veel jonge advocaten omarmen die stijl meteen. “Het geeft ze zekerheid. Het is veilig, je wordt nergens op gepakt. ‘Ik ben al zo jong’, hoor ik dan, dat willen ze compenseren. Ze hullen zich in een wolk van onbegrijpelijke taal in de hoop indruk te maken. Terwijl de cliënt daar helemaal niet op zit te wachten.”
Bolsius heeft een lijstje opgesteld met ambtelijke taal – archaïsche woorden die je eenvoudig kunt vervangen voor de moderne variant zonder het stuk aan te tasten. Zijn cursisten grinniken om hun eigen taalgebruik, voelen zich betrapt, maar sputteren ook tegen. Ze zijn bang dat het niet meer volledig is. “Mijn ervaring is juist dat een stuk niet alleen leesbaarder, maar ook krachtiger wordt als je scherp durft te formuleren”, zegt Bolsius. Dus weg met die dubbele ontkenningen en schrijven waar het op staat. “En dat hoeft echt niet in Jip & Janneke taal. Advocaten zijn allemaal slimme, hoogopgeleide mensen, die prima volzinnen kunnen schrijven zonder archaïsch te zijn.”
Het besef dat het ook anders kan groeit langzaam, maar de gewoonte blijkt hardnekkig. Eigenlijk is er al die jaren nauwelijks iets veranderd, merkt Bolsius. Er moet eerst een cultuuromslag komen bij de kantoren. “Niemand leert zo te schrijven op de universiteit. Maar zodra je gaat werken wordt de vrije stijl met een rode pen eruit geramd en pas je je aan.”
Zo houdt het zichzelf in stand. Er is geen vernieuwing, geen frisse blik van een nieuwe generatie advocaten. De omslag zal dus moeten komen van de ervaren rotten, die het recht kunnen dromen. Want pas als je de materie écht goed beheerst, durf je de vorm los te laten. Of zoals Einstein al treffend formuleerde: “If you can’t explain it simply, you don’t understand it well enough.”