Een rechter in een bodemprocedure tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en de Nederlandse Staat was tot ruim 4,5 jaar geleden nog advocaat bij landsadvocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn: is dit reden genoeg om deze rechter te wraken? Nee, stelt de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Den Haag in een beslissing van eerder dit voorjaar.
Een fotograaf en de NVJ spanden vorig jaar een bodemprocedure aan tegen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, met als doel dat drones voortaan mogen worden ingezet voor journalistieke doeleinden, iets dat nu nog verboden is. Nieuwe wetgeving op dit vlak is overigens eind april dit jaar aangekondigd.
Van de meervoudige kamer die zich moet buigen over het vraagstuk is J. S. Honée een van de rechters. Als de fotograaf en de NVJ ontdekken dat zij van september 2007 tot en met september 2011 werkzaam is geweest bij de landsadvocaat en in die rol zaken namens De Staat heeft behandeld, dienen zij wegens twijfels aan haar onpartijdigheid in deze zaak een wrakingsverzoek in.
De rechter stond in haar hoedanigheid van advocaat de Staat bij in verschillende juridische procedures, ook in een zaak waarbij hetzelfde ministerie, verantwoordelijk voor regelgeving die in de hoofdzaak ter discussie staat, procespartij was. Daarbij moet de rechter dankzij haar verleden bij Pels Rijcken wel kennis hebben van de processtrategie van de Staat, betogen de verzoekers.
Rechter Honée ziet het anders: er is ruim 4,5 jaar verstreken sinds haar dienstverband bij Pels Rijcken, waar haar werkzaamheden zich bovendien beperkten tot het bouw- en aanbestedingsrecht. Bij regelgeving aangaande het gebruik van drones is ze zodoende nooit betrokken geweest. De specifieke zaak waar de verzoekers naar verwijzen speelde verder alweer zes jaar geleden en daarbij heeft ze nooit samengewerkt met de advocaten die de Staat bijstaan in de hoofdzaak over de drone-inzet. Persoonlijke banden met deze advocaten heeft zij ook al nooit gehad.
Stuk voor stuk argumenten die hout snijden, oordeelt de wrakingskamer van de Haagse rechtbank. Alleen het feit dat een van de rechters in deze procedure ooit werkzaam was voor de landsadvocaat vormt geen reden om de twijfelen aan haar onpartijdigheid; hiervoor zijn ‘aanvullende omstandigheden’ nodig. En die zijn er niet: ‘Dat mogelijk dezelfde ambtenaren betrokken zouden kunnen zijn bij zowel de hoofdzaak als bij de door de rechter in haar vorige dienstbetrekking behandelde zaken – op basis van de stellingen van partijen kan de wrakingskamer dit niet vaststellen − legt onvoldoende gewicht in de schaal om te komen tot een ander oordeel.’
Daarbij kan er volgens de wrakingskamer geen sprake van zijn dat de Staat een ‘algemene processtrategie’ hanteert, waarvan de rechter kennis zou kunnen hebben. ‘Het is niet aannemelijk dat in de variëteit van zaken die door en tegen de Staat wordt gevoerd sprake kan zijn van een algemene processtrategie, ook niet als de omstandigheid dat de Staat telkens wordt bijgestaan door een advocaat van het kantoor van de landsadvocaat in aanmerking wordt genomen.’
Ook het feit dat een Rotterdamse rechter in een andere, soortgelijke civiele zaak ooit zelf heeft verzocht zich te mogen verschonen omdat hij in het verleden werkzaam was bij Pels Rijcken – dit verzoek werd toegewezen – brengt de wrakingskamer niet tot een ander oordeel. ‘Iedere zaak vraagt immers om een eigen afweging, waarbij steeds met alle specifieke omstandigheden rekening kan worden gehouden.’