Ook al verzuimt een advocaat om namens een cliënt hoger beroep in te stellen – ‘de nachtmerrie van iedere advocaat’ –, die omstandigheid is niet bijzonder genoeg voor een verontschuldigbare overschrijding van de termijn om alsnog in appel te gaan. Het risico ligt in deze bij de cliënt, stelt de Hoge Raad in een arrest van dinsdag 12 januari.
De verdachte in een strafzaak was ervan overtuigd dat zijn advocaat hoger beroep had ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Gelderland uit december 2013 (een gevangenisstraf van acht maanden). Hij had zijn raadsman immers verzocht om beroep in te stellen en de advocaat had zijn verzoek schriftelijk bevestigd. In januari vond er zelfs een gesprek op kantoor plaats over de te volgen strategie.
Vervolgens voltrok zich ‘de nachtmerrie van elke advocaat, maar meer in het bijzonder van elke verdachte’, in de woorden van een advocate die de verdachte bijstond in diens poging nog beroep te mogen instellen. Bij een verkeerscontrole werd de man aangehouden en vastgezet, nadat was geconstateerd dat hij nog een straf moest uitzitten. Uiteindelijk bleek dat de advocaat een kantoorgenoot had gevraagd om appel in te stellen, waarna deze vervolgens om onbekende redenen had verzuimd.
Na enkele maanden in de cel te hebben doorgebracht, probeerde de man ondanks de al ruim acht maanden verstreken termijn om alsnog in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank. Hierbij beriep hij zich op bijzondere, hem niet aan te rekenen omstandigheden die een termijnoverschrijding zouden verontschuldigen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in februari vorig jaar echter dat er geen sprake kan zijn van een bijzondere omstandigheid als een advocaat vergeet hoger beroep in te stellen. De verdachte, die ook kort na zijn aanhouding geen beroep aantekende, zo onderstreepte het Gerechtshof, werd niet-ontvankelijk verklaard.
Dat is juiste beslissing geweest, oordeelt de Hoge Raad nu. ‘Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de wet in art. 449 Sv aan de verdachte de bevoegdheid verschaft zelf hoger beroep of cassatie in te stellen, terwijl art. 450 Sv hem daarnaast de keuze laat het rechtsmiddel in te stellen door tussenkomst van een gemachtigd raadsman of vertegenwoordiger, en dat, zoals het Hof heeft vastgesteld, de verdachte zijn wens om hoger beroep in te stellen slechts aan zijn raadsman – en niet aan de griffie van de Rechtbank – kenbaar heeft gemaakt.’
Zodoende komt het feit dat de advocaat heeft nagelaten om hoger beroep in te stellen onder deze omstandigheden voor risico van de verdachte, aldus de Hoge Raad.