‘Ik ben advocaat.’ Als je dat zegt, hebben mensen meteen een beeld – en geef toe: ook al klopt er soms geen snars van, het is toch lekker. Jij bent blijkbaar iemand die sterk is, die voor mensen opkomt. Je hebt geld, bent misschien een tikkie te gehaaid maar wel héél slim, en op feestjes heb je mooie verhalen. Als advocaat word je gezíen. En dat je zo gezien wordt, geeft jou dan ook weer kracht.
Door Trudeke Sillevis Smitt
Stel dat je advocaat bent in Syrië. Althans: dat was je. Nu zit je in Nederland, in de noodopvang. Je hebt de gevaarlijke tocht over de Middellandse Zee gemaakt, en je hoopt zo snel mogelijk vrouw en kinderen via gezinshereniging in veiligheid te brengen. Je beroep kun je niet uitoefenen. En hoe kijken mensen nu naar je? Met een beetje geluk zien ze je als asiel- en met een beetje pech als gelukszoeker. Sommigen zien je als een ongeruste echtgenoot en vader, anderen scharen je onder de ‘alleenstaande mannen’ – en die verkrachten vrouwen, dat is algemeen bekend. Men ziet je als moslim, als slachtoffer, als kostenpost, of als brenger van schurft en luis. Als cliënt misschien.
Hoe ze ook tegen je aankijken, als professional zien ze je niet.
Misschien vind je het zelf ook te pijnlijk om aan je professionele identiteit herinnerd te worden. Nafiss Nia, ooit gevlucht uit Iran, adviseerde Nederlanders onlangs in De Correspondent om een pas aangekomen vluchteling niet naar zijn beroep te vragen, want de gedachte is onontkoombaar: was die ontredderde armoedzaaier ooit een succesvol advocaat? ‘Je ongeloof – of verbazing – ziet hij op je gezicht. Onbedoeld slaat zo het ongemak om in een vernederende situatie.’
Met al het andere wat je als vluchteling kwijt bent, verdwijnt ook je professionele identiteit, en die krijg je misschien nooit meer terug. Waarschijnlijk besef je dan pas wat het voor je betekende om advocaat te zijn.