Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie wil de grenzen van het verschoningsrecht van advocaten en notarissen in het kader van de herziening van het Wetboek van Strafvordering ‘helder definiëren’. De ‘doorbreking van het verschoningsrecht’ – in het geval dat er sprake is van een crimineel samenwerkingsverband tussen cliënt en verschoningsgerechtigde – wordt wettelijk vastgelegd. Daarnaast wordt het onderbrengen van informatie bij een verschoningsgerechtigde met het enkele doel om opsporingsonderzoek te frustreren, onmogelijk gemaakt.
Dat heeft Van der Steur op 24 november laten weten in een brief aan de Tweede Kamer. In de brief informeert hij de Tweede Kamer over de uitkomsten van gesprekken met het openbaar ministerie, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Volgens Van der Steur hebben die gesprekken geleid ‘tot de constatering dat het wenselijk en mogelijk is ten aanzien van een aantal specifieke gevallen het beroepsgeheim nader af te bakenen’. Het gaat dan om het geval dat een verschoningsgerechtigde nevenwerkzaamheden niet in de hoedanigheid van advocaat of notaris verricht (bijvoorbeeld als bestuurder van een rechtspersoon) of het geval dat een verschoningsgerechtigde besprekingen bijwoont met geen ander doel dan de inhoud van die besprekingen onder het verschoningsrecht te laten vallen. Andere vliegers die in de toekomst niet meer opgaan: het onderbrengen van de administratie bij een advocaat of een notaris ‘met het enkele doel om die informatie onder het verschoningsrecht te brengen’, of het cc’en van een verschoningsgerechtigde.
In zijn algemeenheid stelt Van der Steur dat voor een geldig beroep op het verschoningsrecht nodig is dat de informatie ‘verband moet houden met de hulpverleningstaak die de verschoningsgerechtigde uitoefent’.
Het doorbreken van het verschoningsrecht bij een criminele samenwerking tussen cliënt en verschoningsgerechtigde is in 1986 door de Hoge Raad erkend. Van der Steur is voornemens die doorbreking te codifieren. ‘Daarbij zal ook de procedure om vast te stellen of van een doorbrekingssituatie sprake is nader worden uitgewerkt.’