Marc Oortman was dertien jaar als advocaat werkzaam in het strafrecht en het personen- en familierecht. Ruim tien jaar geleden besloot hij gehoor te geven aan een al lang sluimerende, diep gekoesterde wens: hij werd priester en pastoor in de Rooms-Katholieke Kerk. “Advocaat zijn is een beroep, het priesterschap is een roeping. Je bent het 24 uur per dag, tot in de eeuwigheid. De wijding blijft altijd aan je kleven.”
Door Lucien Wopereis
Eigenlijk wilde Oortman van jongs af aan priester worden. Hij groeide echter op in de jaren na het Tweede Concilie, de kerkvergadering in de jaren zestig over het ‘bij de tijd brengen’ van de Rooms-Katholieke Kerk. Velen binnen en buiten de kerk vonden het priesterschap – en het bijbehorende celibaat – een achterhaalde institutie. Oortman absoluut niet, maar in de gepolariseerde verhoudingen van toen durfde hij het eenvoudigweg niet aan om te kiezen voor het priesterschap. “Er werd door velen op het ambt neergekeken. Dat maakte uiteindelijk dat ik er van af zag. Anderen durfden het wel, daar heb ik nog altijd diep respect voor.”
Oortman ging ‘dus maar’ rechten studeren. En hij werd advocaat: eerst op Urk, daarna in Enschede en Hengelo. Een prachtvak, vindt hij nog altijd. “Het is uitdagend werk, en je krijgt met enorm veel facetten van het leven te maken. Je werkt met mensen aan de bovenkant, de onderkant en alles daar tussenin. Ik heb later nooit spijt gehad van mijn keuze om advocaat te worden. Dat gezegd hebbende: het lijkt wel een eeuwigheid geleden dat ik de advocatuur vaarwel heb gezegd.”
Oortman weet ook niet zeker of hij zich in de huidige advocatuur nog wel thuis zou voelen. “Ik maak me zorgen over het uitkleden van de rechtsbijstand, het opkomen voor minderbedeelden. Ik heb de stellige indruk dat het idealisme in de advocatuur geleidelijk verdwijnt, en dat het vooral gaat om het geldelijke belang. Volgens mij moeten advocaten zich realiseren dat ze een dienend vak hebben. Ze moeten zich bewust zijn van de maatschappelijke betekenis van hun werk.”
De vuurwerkramp in Enschede in 2000 betekende een ommekeer voor Oortman. Hij zag de broosheid en kwetsbaarheid van het leven. Hij ontmoette mensen wier levens ineens totaal overhoop lagen: naasten overleden of ernstig gewond, het huis verdwenen of verwoest. “Ik durf wel te stellen dat de vuurwerkramp sterk heeft bijgedragen aan mijn volwassenwording. Mensen die alles kwijt raken maken zich totaal niet meer druk over de vraag wat anderen van hen denken. Dat maakte dat ik weer ging denken aan het priesterschap.”
Niet lang daarna kwam collega Arco Blankestijn echter met het voorstel om samen een nieuw, eigen kantoor te beginnen in Hengelo. Oortman zag er een nieuwe uitdaging in, en hij parkeerde zijn priesterplannen opnieuw. Bij kantoor Blankestijn & Oortman Advocaten en Rechtsanwälte werkten uiteindelijk vijf advocaten. Oortman denkt er met trots aan terug. Maar toch kroop het bloed waar het niet gaan kon.
Opleiding
Oortman keerde terug naar de collegebanken, deze keer bij de priesteropleiding in Hoeven. Hij volgde vier jaar lang – naast zijn werk als advocaat – colleges en werkgroepen, en legde tentamens af. Daarna volgde een stageperiode van twee jaar.
Nu heeft hij samen met een collega en vier pastoraal medewerkers veertien kerken in drie parochies in de omgeving Hengelo en Delden onder zijn hoede. Het is hard werken. Op dit moment in het gesprek aanbeland, blijkt Oortman niet alleen maar in hogere sferen te verkeren: de zaak moet gemanaged worden. “Het kerkelijke leven wordt in belangrijke mate vormgegeven door vrijwilligers. In ons geval zijn dat alles bij elkaar 12.000 mensen die zich met ziel en zaligheid inzetten. Maar het aansturen van vrijwilligers is iets totaal anders dan het aansturen van bijvoorbeeld werknemers. Een werknemer kun je wegsturen als het uiteindelijk niet blijkt te werken, een vrijwilliger niet.”
De vrijwilligers moeten echter – net als werknemers – soms veranderen. Ze moeten zo nu en dan hun eigen gewoontes en functioneren onder de loep te nemen. “Vrijwilligers vinden doorgaans vooral belangrijk dat hun eigen machientje goed loopt, voor het grotere geheel hebben ze vaak minder oog. Dat is niet erg, maar de kerk bevindt zich thans in de situatie dat er gewerkt moet worden aan schaalvergroting. Dat vereist een omslag in het denken. Kerk A, vroeger de kerk van de middenstanders, moet nu samenwerken met kerk B, van oudsher de ‘arbeiderskerk’. U kunt zich de weerstanden voorstellen. Ik ben ook lang niet altijd de populaire jongen. De brieven en mails die ik soms krijg… die zijn soms weinig Christelijk, kan ik u zeggen.”
Oortman kijkt geamuseerd, maar is tegelijk bloedserieus. “Het gaat uiteindelijk om de levensvatbaarheid van de geloofsgemeenschappen.” En daarvoor praat hij zich de blaren op de tong. “Het is eindeloos vergaderen, avond aan avond. Toegegeven: dat valt me soms zwaar.”
Schandalen
Ook op een ander punt verkeert de Rooms-Katholieke Kerk in zwaar weer: dan gaat het uiteraard over de misbruikschandalen. Oortman is kwaad over het gebeurde, maar ook over de soms ongenuanceerde en bedreigende houding van mensen jegens de priesters van nu. “Geen enkel misverstand: het is goed dat het misbruik in de openbaarheid is gekomen. Sommige priesters hebben er een puinzooi van gemaakt: ze hebben gedaan wat ze nooit en te nimmer hadden mogen doen. Slachtoffers hebben ook veel te lang geen gehoor gevonden. Maar je kunt niet iedereen over één kam scheren. Een collega van mij, hij is nog jonger dan ik, werd onlangs op straat uitgescholden voor ‘vieze vuile pedo’. Voor veel mensen behoor je als priester automatisch tot de boosdoeners. Dat doet ongelofelijk veel pijn.”
Op momenten als deze voelt Oortman de advocaat in zich opstaan – wie aan de kerk komt, komt aan hem. Maar hij weet ook hij dat hij de verdediging aan anderen moet overlaten. “Wie geschoren wordt, moet stilzitten.” Vanaf de kansel spreekt hij wel over het bezoedelde verleden, maar met gepaste distantie. Zoals hij eigenlijk altijd pleegt te doen. “Laatst zei iemand tegen mij: je preekt, maar je staat niet te pleiten. Dat vond ik een groot compliment.”