Het Bureau financieel toezicht (Bft) heeft geprobeerd om via de Kamer van Toezicht haar wettelijke bevoegdheden uit te breiden, om zo het verschoningsrecht van notarissen te omzeilen. Deze maand deed de Kamer van Toezicht in Amsterdam een principiële uitspraak in een ABC-transactiezaak, aangebracht door het Bft zelf. De Kamer: “Nu het Bft zijn klachten uitsluitend heeft gebaseerd op de hem als onderzoeker ter kennis gekomen feiten en omstandigheden, is het dan ook niet ontvankelijk in zijn klacht.”
Het Bft vroeg in 2007 de voorzitter van de Kamer van Toezicht om een onderzoek in te stellen naar een notaris die betrokken was bij enkele verdachte ABC-transacties. Bij onderzoek naar kadasterstukken stuitte het Bureau op opvallende waardestijgingen. Het Bft wilde nu weten of de notaris zich aan de verplichtingen op grond van de wet WID, MOT en Wna had gehouden.
De voorzitter van de Kamer van Toezicht gaf de onderzoeksopdracht aan waarnemend voorzitter mr. J.A.J. Peeters. Deze gaf op zijn beurt opdracht aan het Bft de zaak te onderzoeken. Daarmee kreeg het Bft uitgebreidere bevoegdheden: de betrokken notaris kon geen beroep meer doen op zijn verschoningsrecht tegenover het Bft, als verlengstuk van de waarnemend voorzitter.
In 2009 was het onderzoek afgerond en presenteerde Peeters zijn bevindingen aan de voorzitter, die op zijn beurt de zaken weer voorlegde aan de Kamer van Toezicht. Er diende geoordeeld te worden over “principiële kwesties”, liet deze de kamer weten in een begeleidend schrijven. Want het Bft wilde eigenmachtig een klacht indienen tegen de notaris, bekend met de bevindingen van het onderzoek – waar ze met de eigen wettelijke bevoegdheden niet achter zouden zijn gekomen.
De voorzitter in dat begeleidend schrijven: “Ik ben van oordeel dat het Bft zijn rollen verwart en niet de zuiverheid in het oog houdt, indien het, nadat het er eerst voor heeft gekozen niet zelfstandig te klagen, maar de voorzitter van de Kamer heeft gevraagd een onderzoek in te stellen en in dat onderzoek als onderzoeker namens de voorzitter is opgetreden, na sluiting van dat onderzoek naast de voorzitter en met gebruikmaking van de in het onderzoek verworven kennis wil optreden als zelfstandig klager.”
Toch zelfstandige klacht
Het Bft wist van geen wijken, en diende begin dit jaar evengoed zelfstandig een klacht in. De notaris ageerde hier tegen: het Bft probeert het verschoningsrecht te omzeilen dat hij in het kader van de wet WID en MOT had. Ter zitting werd precies die motivatie toegegeven door het Bft, dat verder stelde: “Het Bft meent echter dat dit aan een opdracht tot onderzoek niet in de weg kan staan, aangezien een aan het Bft opgedragen onderzoek zodanig geformuleerd mag zijn dat het de ruimte biedt om bij dossieronderzoek inzake ABC-transacties tevens na te gaan of de notaris heeft voldaan aan de vereisten ingevolge de WID en de Wet MOT. De uit die wetgeving voortvloeiende verplichtingen worden volgens het Bft geacht te behoren tot het beroepsmatig handelen van de notaris, waarop de Wna ziet.”
Dit gaat de Kamer te ver. Zij ziet toe op naleving van de Wna, met name de uitoefening van het ambt, niet de Bft-zijde van WID en MOT waar het verschoningsrecht van de notaris gerespecteerd dient te worden: “De bevoegdheid van de voorzitter om een onderzoek te gelasten waarbij aan de notaris geen verschoningsrecht toekomt, omvat niet de naleving van de WID en de Wet MOT.”
De Kamer vervolgt: “Het toezicht is immers gewaarborgd door de opdracht daartoe aan het Bft, terwijl voorts niet aan te nemen valt dat de wetgever heeft beoogd het aan de notaris in dit kader gegeven verschoningsrecht via de omweg van een door de voorzitter van de kamer gelast onderzoek illusoir te maken.”
De bevindingen van het Bft konden dan ook niet meegenomen worden bij de behandeling van de zelfstandige klacht, want het Bft had geen zaak zonder haar onrechtmatig verkregen bewijs oordeelde de Kamer. “Nu het Bft zijn klachten uitsluitend heeft gebaseerd op de hem als onderzoeker ter kennis gekomen feiten en omstandigheden, is het dan ook niet ontvankelijk in zijn klacht.”
Daar enkele zaken ook door de voorzitter werden voorgelegd aan de Kamer, werd er toch recht gesproken: de notaris kreeg een berisping omdat hij onvoldoende alert was geweest.