Het Openbaar Ministerie (OM) blijft terughoudend bij signalen over advocaten die betalingen aannemen waarmee zij mogelijk strafrechtelijk in overtreding zijn, zo stelt Gerrit van der Burg – voorzitter van het College van procureurs-generaal – in een brief aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
De brief aan algemeen deken Robert Crince le Roy is een reactie op vragen van een aantal lokale dekens. Zij wilden weten in hoeverre een advocaat zich bij het aannemen van betalingen bloot kan stellen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging. De brief is eind maart reeds verstuurd, maar was in eerste instantie niet voor publicatie bedoeld. ‘Vanwege het belang van de advocatuur bij de inhoud van de brief heeft recent nader overleg met het OM ertoe geleid dat de brief wel kan worden gepubliceerd,’ zo meldt de Orde.
Veel gewijzigd
Van der Burg haalt in zijn schrijven een eerdere brief uit 1995 aan. Daarin is het toenmalige standpunt van het college rondom de omgang met betalingen aan advocaten geponeerd: het OM hanteert een terughoudend opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van advocaten ‘gelet op de bijzondere positie van de advocaat in het strafproces in relatie tot de balie enerzijds en de vertrouwensrelatie tussen de advocaat als geheimhouder en diens cliënt anderzijds’.
Sindsdien is er veel gewijzigd, zegt Van der Burg in de brief, met name ook in de wetgeving. Zo is witwaswetgeving ingevoerd in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en moeten advocaten – op basis van de Wet voorkoming witwassen en financiering terrorisme (Wwft) – cliëntenonderzoek doen en bepaalde verdachte transacties melden. Witwassen heeft kortom een hoge prioriteit, maar toch blijft het OM het terughoudende beleid hanteren zoals uiteengezet in de brief uit ’95 – mede omwille van ‘het belang van een goede rechtsbedeling’.
Vergewisplicht
Het OM vindt dat het allereerst aan de dekens is om gedragsschendingen te voorkomen en waar nodig te berispen. Hetgeen niet wegneemt dat het OM (ook) strafrechtelijk in actie kan komen, maar dit afhankelijk van ‘de omstandigheden van het geval’ is.
Verder geldt, volgens het OM, dat van een advocaat verwacht kan en mag worden dat hij of zij zich ‘vergewist van de herkomst van gelden’, ontvangen ter betaling of waarvan het beheer aan de advocaat wordt toevertrouwd. Deze vergewisplicht geldt primair bij het aannemen van contant geld, maar ook giraal overgemaakt geld kan onder bijzondere omstandigheden leiden tot het vermoeden dat dit van misdrijf afkomstig is.
Van der Burg schrijft verder dat deze vergewisplicht niet tot gevolg heeft dat kan worden gesteld dat advocaten geen (door cliënt gefinancierde) bijstand meer kunnen verlenen aan cliënten van wie vermoed wordt dat zij geld hebben verdiend met strafbare feiten. ‘Indien de omstandigheden daartoe echter duidelijk aanleiding geven, kan de vergewisplicht leiden tot het moeten weigeren van het aannemen van het geld,’ aldus de voorzitter van het college.
Bijzondere positie bewaken
De NOvA onderstreept dat moet worden voorkomen dat personen die verdacht worden van strafbare feiten waaruit financieel voordeel kan zijn verkregen, verstoken blijven van rechtsbijstand omdat de advocaat – door die bijstand op betalende basis te leveren – als verdachte zou kunnen worden beschouwd.
‘De bijzondere positie van advocaten in dit opzicht is in de wetgeschiedenis steeds onderkend en dient in de toekomst (ook door het Openbaar Ministerie) te worden bewaakt,’ stelt de NOvA daarover. ‘Uiteraard is het in algemene zin zo dat advocaten zorg moeten dragen voor een behoorlijke financiële praktijkvoering en dat zij niet mee dienen te werken aan het vergemakkelijken of faciliteren van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld witwassen. Waar het gaat over het accepteren van betalingen dient het belang van behoorlijke rechtspleging echter niet in het geding te komen.’