Ondertekening van een volmacht voor het instellen van hoger beroep door iemand die niet de hoedanigheid van advocaat heeft – in casu een juridisch medewerker van een advocatenkantoor – hoeft niet fataal te zijn. Als de verdachte tijdens de zitting verklaart dat hij inderdaad hoger beroep heeft willen instellen en in dat verband telefonisch heeft gesproken met een juridisch medewerker van kantoor, dan is het gebrek gedekt. Dat heeft de Hoge Raad op 15 november bepaald.
De eerdere uitspraak van het Hof Den Haag, die stelde dat er sprake was van een fataal gebrek, wordt door de Hoge Raad met een verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal vernietigd.
Die stelt dat het hof te streng is geweest. ‘Het oordeel dat het gebrek in de volmacht niet voor gedekt kan worden gehouden door de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2015, dat hij inderdaad het rechtsmiddel van hoger beroep tegen voormeld vonnis heeft willen aanwenden en daartoe onder meer genoemde juridisch medewerker zelf aan de telefoon heeft gesproken, is dus onjuist.’