Strafrechtadvocaten kunnen voorlopig fluiten naar een hogere vergoeding voor bijstand tijdens politieverhoren. De voorzieningenrechter in Den Haag heeft donderdag alle vorderingen van strafrechtadvocaatverenigingen NVSA en NVJSA tot opschorting van de beleidsregel voor een forfaitaire vergoeding afgewezen. Ten aanzien van de inhoudelijke rol van de advocaat bij het politieverhoor stelt de rechter een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad.
De NVSA en NVJSA voerden twee weken geleden een kort geding tegen de Nederlandse Staat en de Raad voor de Rechtsbijstand, in een poging de huns inziens te lage vergoedingen voor bijstand tijdens het politieverhoor op te schroeven en de actieve rol van de advocaat tijdens het verhoor te vergroten. Advocaten mogen tijdens het verhoor volgens de huidige regels zeer beperkt spreken met hun client en krijgen een vergoeding van 1,5 punt (3 punten bij zware zaken).
De Haagse voorzieningenrechter stelt in zijn uitspraak vast dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de Staat ten aanzien van het huidige forfaitaire vergoedingssysteem voor bijstand bij het politieverhoor. ‘Nu voorshands geen voldoende betrouwbare onderzoeksgegevens beschikbaar zijn, de Staat voor de vaststelling van de forfaitaire vergoeding heeft aangesloten bij (en is overgegaan tot een verhoging van) de vergoeding van verhoorbijstand aan minderjarigen – die niet tot problemen heeft geleid – en onderzoek verricht om de werkelijke tijdsbesteding van advocaten aan verhoorbijstand in beeld te brengen, kan thans niet geconcludeerd worden dat de Staat ten aanzien van de forfaitaire vergoeding voor verhoorbijstand onrechtmatig handelt,’ aldus de rechter.
De vorderingen ten aanzien van een actievere rol van de advocaat tijdens het politieverhoor – cq. de Beleidsbrief OM – worden voorlopig aangehouden. De voorzieningenrechter is het met de eisende partijen eens dat deze beleidsbrief de rol van de advocaat tijdens het verhoor beperkt, maar constateert ook onduidelijkheid over de grondslag voor het recht op verhoorbijstand. De eisende partijen krijgen daarom gelegenheid om zich uit te laten over de inhoud van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad, die op 22 december 2015 enkel uitsprak dat iedere verdachte per 1 maart 2016 recht heeft op een advocaat tijdens het verhoor.
De rechter: ‘Nu uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 niet expliciet blijkt wat de grondslag is voor het recht op verhoorbijstand met ingang van 1 maart 2016 en de Hoge Raad ook niet expliciet overweegt welke omvang het recht op verhoorbijstand ten aanzien van de rol van de advocaat bij dat verhoor heeft, bestaat er onzekerheid over de vraag of de beperkingen die in de Beleidsbrief OM aan de verhoorbijstand worden verbonden, zijn te verenigen met de in het arrest van 15 december 2015 door de Hoge Raad geformuleerde norm’.
De prejudiciële vraag zoals de rechter deze voor ogen heeft: ‘Zijn de beperkingen die met ingang van 1 maart 2016 aan het recht op verhoorbijstand worden verbonden verenigbaar met door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 december 2015 geformuleerde norm?’